Overplaatsing naar Banka
 

In Langsa zullen niet veel Europeanen gewoond hebben, en gelukkig werden vader en moeder al na twee jaar (in 1916) overgeplaatst naar het eiland Banka, standplaats Pankalpinang.

Daar woonden, denk ik, meer Europeanen. Er werd tin gewonnen, er zullen zeker Nederlandse toezichthouders over de mijnen nodig zijn geweest. Pankalpinang was ook een ‘soos’ rijk, afkorting voor sociëteit, verzamelplaats van Europeanen, waar gedanst, gedronken en naar films gekeken werd. De films waren uiteraard nog stomme films.

Dansen werd door moeders vader nog een zondige bezigheid gevonden, maar onder invloed van vader, verloor moeder al gauw het schuldgevoel erover en zondigde ze vrolijk tegen haar vaders geboden.

Wim en Miesje

Mijn broer Wim, de oudste van de zeven kinderen, was een knap jongetje, dol op zijn moeder, waar hij maar heel moeilijk buiten kon. Wanneer zij ziek was zat hij aan haar bed tot ze beter was en verklaarde ernstig: “Ik pas op moeder.” Wanneer vader hem trachtte weg te lokken uit de ziekenkamer door hem mooie aanbiedingen te doen: “Heb je geen zin om met mij in de auto naar de goenoengs (bergen) te rijden, Wim?” kneep hij zijn lipjes op elkaar en herhaalde: “Ik moet op moeder passen.” Onvermurwbaar was hij. Eens, toen hij zelf heel ziek was en de dokter geen hoop meer had op herstel, zag vader zijn kleine schoentjes voor de kamerdeur staan. Huilend verborg hij ze, opdat moeder ze niet zou vinden wanneer het ergste gebeurd zou zijn. Gelukkig werd Wim weer beter.

Anderhalf jaar na zijn geboorte werd mijn zuster Maaike Johanna Maria (Mies) geboren, op 28 maart l917. Lievelingetje van vader, een heel parmantig meisje, nergens bang voor en dat in tegenstelling tot haar broertje. Wim was als kleuter nogal bangelijk en dat werd hem - heel onpedagogisch - wel ingewreven door vader. “Miesje is veel dapperder. Miesje durft wel in het wiebelende bootje”, en Miesje zei dan: “Ik pak wel vader.” En dan hield ze de zijkanten van het bootje vast. En wanneer mijn ouders ‘s avonds laat uit de soos kwamen en de baboe of djongos, die op de kinderen moest passen, hun geklop en geroep niet hoorde, durfde Wim niet open te doen, maar dribbelde zijn kleine zusje naar de deur, die ze op aanwijzingen van vader ook nog open kreeg. Het stond vast: Mies was dapperder dan Wim. Ik denk dat deze verhalen er toe bijgedragen hebben om Wim tot zo’n roekeloze jongen en man te maken.

Ach, hoe jong was vader nog, hoe graag wilde hij een ‘stoere zoon’ en ‘Spock’, noch enig ander boek over kinderpsychologie, was er toen te krijgen.
 

Atjeh

Naast zijn belangstelling voor zijn kinderen had vader ook heel veel belangstelling voor de gedragingen van de mensen die hij moest besturen. Ik herinner me nog een paar verhalen die hij vertelde over zijn tijd in Atjeh, zijn eerste standplaats. Hij bewonderde het fiere Atjehse volk, dat zich nooit onderdanig gehoorzaam gedroeg, maar openlijk liet merken dat het zich niet zomaar geschikt had in de nederlaag die ze nog maar zo kort tevoren hadden geleden. Eens vroeg vader aan één van de ‘teuka’s’ (leiders): “Wat zouden jullie doen, wanneer jullie sterk genoeg waren om de Nederlanders te verslaan?” De teuka antwoordde fier: “We kunnen nog een heleboel van jullie leren, maar zodra we genoeg geleerd hebben, zouden we jullie er uitgooien.” Vergenoegd zei vader vaak: “Het Atjehse volk is een trots volk.”

Wanneer vader recht moest spreken, stond er altijd een ‘oppas’ (politieagent) met een klewang gewapend achter hem. Eens moest hij een Atjeher zijn ontslag aanzeggen. Dat moest op een behoedzame manier gebeuren, want Atjehers zijn driftige mensen. Hij riep de man bij zich en begon een vriendelijk gesprek met hem, tot hij opeens zei: “Ik weet iets, dat jij nog niet weet, maar het is nog geheim.” De man drong natuurlijk aan op onthulling van het geheim. Na veel aandringen, zei vader: “Ik weet, dat jij binnenkort naar Kota-Radja (de hoofdplaats) zal geroepen worden en dat ze je gaan ontslaan.”
 

Griepepidemie

Terwijl vader en moeder het druk hadden met het zich zo goed mogelijk aanpassen aan het leven in een zo vreemd land, woedde de oorlog in Europa voort. De kranten zullen vol gestaan hebben met oorlogshandelingen en oorlogsleed, de ellende in de loopgraven, de wreedheden. Wat zullen vader en moeder opgelucht geweest zijn toen in 1918 de wapenstilstand afgekondigd werd. Vlak daarna brak er over de hele wereld een heel gevaarlijke griepepidemie uit, die meer dodelijke slachtoffers eiste, dan er mensen in de oorlog omgekomen waren. Ook Nederlands-Indië werd niet gespaard, ook het eiland Banka, waar vader en moeder toen woonden, niet.

Vader had net tyfus gehad en voelde zich nog heel slap, toen moeder, die zes maanden in verwachting was, deze griep kreeg. Ze werd zo ziek, dat de dokter geen hoop op herstel meer had en de resident alvast drie plaatsen op de boot naar Holland besprak, opdat vader dadelijk na haar dood zijn twee oudste kinderen naar Holland kon brengen.

Zo goed en zo kwaad als het ging, verzorgde mijn zelf nog niet helemaal herstelde vader zijn vrouw en kinderen. De bediendes waren uit angst voor de ziekte de bergen ingevlucht. In haar koortsdromen ijlde moeder voortdurend en zag in haar verbeelding haar vader en oudste zuster Jany haar kamer binnenkomen en sprak met de twee mensen, naar wie ze zo vaak zo intens had verlangd. Heeft vader zicht toen buitengesloten gevoeld? Wanneer ik dit verhaal hoorde, had ik altijd medelijden met mijn lieve vader. Moeder had onafgebroken de namen van haar vader en zuster geroepen en niet vaders naam.

Tot grote verbazing van de dokter overleefde ze de ziekte toch (“U hebt een bijzonder sterk hart”, verklaarde hij steeds, stomverwonderd) en een paar maanden later werd haar baby gezond geboren. Het kind kreeg de namen van de twee mensen, die ze voortdurend had aangeroepen: Petronella (naar haar vader, Pieter), Adriana (naar haar zuster, Lydia Adriana). Dat kind was ik.

Heel veel jaren later schreef vader mij eens een brief, waarin hij vertelde, hoe blij moeder en hij waren geweest met de goede afloop in die moeilijke tijd, zo blij, dat hij bij elke kik van die baby naar de wieg rende en zich zo gelukkig had gevoeld, wanneer hij daar die ‘gezonde badpop’ in zag liggen. Ik vond dit zo’n lieve, sentimentele ontboezeming van hem, dat ik die woorden ‘gezonde badpop’ nooit vergat. Ik werd geboren op 10 april 1919. In hetzelfde jaar werd de vrede van Versailles gesloten en kregen de Nederlandse vrouwen het kiesrecht.