Naar Indië
 

Daar Engeland het Suezkanaal had afgesloten moest het schip, waarop die twee jonge mensen naar Indië voeren, de weg om de Kaap de Goede Hoop nemen, waardoor de zeereis zes i.p.v. vier weken duurde. Dat feit is het enige, dat ik over die reis ooit gehoord heb.

Soms heb ik wel eens geprobeerd me een beeld te vormen van hun reis. Mijn moeder zal bij het aan boord gaan een lange rok of japon hebben gedragen, waarschijnlijk ook een hoed; mijn vader had zijn baard laten staan om er wat ouder uit te zien en heeft misschien al zijn dienstkleren gedragen.

De garderobe van mijn moeder zal wel provinciaals en niet erg uitgebreid geweest zijn en ze zal zich wel eens opgelaten gevoeld hebben, wanneer ze andere vrouwen zag, modebewuster gekleed dan zijzelf. Bestuursambtenaren, al kwamen ze nog maar net van de universiteit af, reisden eerste klas en dat betekende luxueuze diners, waarbij avondkleding gewenst is. Moeder heeft er nooit iets over verteld. Ach, ze was nog zo piepjong en ze zag er lief uit, dat zal een groot voordeel zijn geweest. Bovendien had ze altijd veel last van zeeziekte, misschien bracht ze meer dagen in de hut door dan bovendeks.

Op die lange reis van Nederland naar Nederlands Oost-Indië zullen mijn ouders zich wel vaak gevoeld hebben alsof ze in een andere wereld terechtgekomen waren. Waarschijnlijk hadden ze, voor ze zich hadden ingescheept aan boord van de oceaanstomer, nooit of slechts heel zelden mensen van een andere kleur dan die ze zelf bezaten gezien. Nu werden ze bediend door donkere - meestal Javaanse - hutjongens, die door vader wel in hoog-Maleis, dat ze nauwelijks verstonden, zullen zijn aangesproken en door moeder met lieve glimlachjes zullen zijn beloond voor hun bewezen diensten.(Vader had in Leiden alleen maar hoog-Maleis geleerd en de meeste inheemsen spraken ňf hun eigen dialect ňf pasar-Maleis.)

Langsa

Vaders eerste standplaats was Langsa in Atjeh, Sumatra. Bij aankomst op Sumatra probeerde hij een ‘koelie’ te charteren om zijn koffers van boord te dragen, maar de man verstond de in hoog-Maleis gestelde vraag niet en keek hem niet-begrijpend aan, waarop een Deli-planter (iemand die op een plantage in Deli werkte) behulpzaam ingreep en beval - op de koffers wijzend -: “Ajo, ankat.” (Raap op).

Het feit, dat vader ons later dit verhaal vaak vertelde, hoewel een beetje beschaamd lachend over het feit, dat hij toen nog zo groen was, wijst er op dat hij toch een schok had gekregen, zoiets van: “Moet je zó met de mensen omgaan?”

De reis van de haven naar hun standplaats Langsa deden vader en moeder met een stoomtreintje. Nieuwsgierig naar hun nieuwe woongebied stapten ze op elk stationnetje even uit, wat, zoals ze later hoorden, levensgevaarlijk was geweest. Atjeh was nog maar kort geleden ‘gepacificeerd’ en het wemelde er nog van opstandelingen. Vaders voorganger was, zoals hen ook pas later werd verteld, op een in onze ogen laffe manier vermoord. Hij had tijdens een avondwandeling een man ineengedoken op de trap van zijn huisje zien zitten en was op het hulpgeroep van de man het trapje opgeklommen om hulp te bieden, waarop hij werd neergestoken. Zulke toestanden waren voor vader en moeder - zo jong, zo onervaren, opgegroeid in hun veilige provinciestadjes in het rustige Nederland - volkomen ondenkbaar en onwezenlijk. Zijn ze erg geschrokken? Geen idee.
In Langsa betrokken ze een huis, dat de Resident voor hen gehuurd had, maar waarvan de huur meer bleek te bedragen dan hun inkomen, zodat ze al gauw verhuisden naar een paviljoen, dat iemand anders aan hen afstond.