Mijn moeder

Mijn moeder kwam uit een heel ander gezin. Ook zij had een ziekelijke moeder, maar dat was dan ook de enige overeenkomst. Haar moeder had een vrolijk karakter en ze genoot de jaren voordat ze ziek werd van haar (zes) kinderen. Ze stierf op haar negenendertigste aan een nierziekte. De laatste drie jaren van haar ziekte bracht ze op bed door.
Mijn moeder was haar tweede kind en werd geboren in Leerbroek, waar haar vader tot haar tiende jaar hoofd van een christelijke school was. Tijdens zijn onderwijzersschap had hij al vrij veel gepubliceerd en dat gaf hem de moed om te proberen in Zwolle een krant van de grond te krijgen. De behoudende Zwollenaren waren jammer genoeg niet gediend van een nieuwe krant en mijn grootvader zal erg blij geweest zijn toen hem de kans geboden werd hoofdredacteur van het ‘Fries dagblad’ te worden. Daarvoor moest hij wel met zijn zes kinderen (zijn vrouw was toen al overleden) naar Sneek verhuizen, maar hij ging op in zijn werk en bracht het christelijke dagblad tot bloei.
Ik vermoed, dat hij tijdens die moeilijke jaren niet veel tijd gehad zal hebben zich met zijn kinderen te bemoeien, maar toch hield mijn moeder heel veel van hem en ze bewonderde hem mateloos. Afgaand op zijn foto: gezicht met puntbaardje, lorgnet op de vrij lange neus, stel ik me hem voor als een vrij strenge man, een man met niet-omver-te-praten principes, nooit twijfelend, heel godsdienstig en zeer politiekbewust, die het bijzonder belangrijk zal gevonden hebben anderen van zijn opvattingen te overtuigen (anders ga je toch geen krant uitgeven?).
Mijn moeder was zijn lievelingsdochter, terwijl hij op zijn oudste dochter (mijn tante Jany, de tante bij wie ik later bijna zes jaar in huis zou wonen) heel trots was; net als hij kon ze goed schrijven en kon ze goed leren. Mijn moeder wond haar vader met haar charme om haar vinger, maakte hem met haar vrolijkheid aan het lachen en deed hem waarschijnlijk het meeste denken aan zijn lieve, vrolijke vrouw. Mijn moeder vertelde ons vaak het verhaal, hoe ze, wanneer ze bij haar vader op zijn studeerkamer geroepen werd om een reprimande in ontvangst te nemen, een versje van de dichter van Alphen zingend zijn kamer binnenkwam: “Mijn vader is mijn beste vrind. Hij noemt me steeds zijn liefste kind.” De verwijten waren dan altijd minder hard dan mijn grootvader zich had voorgenomen.
Een ander verhaal dat moeder ons, haar kinderen, vertelde, was het volgende: haar moeder stuurde haar eens (ze was nog heel klein) om een boodschap en waarschuwde haar: “Zul je netjes met twee woorden spreken, Ans?” De waarschuwing hield in, dat ze niet met ‘Ja’ of ‘Nee’ moest antwoorden, maar aan haar ja en nee het woord mevrouw moest toevoegen.
Terug van de boodschap vroeg haar moeder: “En heb je netjes met twee woorden gesproken?” “Ja, hoor”, had mijn moeder geantwoord, natuurlijk met ondeugende pretlichtjes in haar ogen, die pretlichtjes die ik zo goed van haar ken. “Ik heb gezegd: pond boter.”
Wanneer ik nu aan dit verhaal denk, zie ik haar lopen door de stille, autoloze straten van dat dorpje Leerbroek: een schattig klein meisje met een witkanten Ot-en-Sien-schortje over haar jurkje, haar bruine krullen om haar hoofdje dansend.
Een paar jaar geleden ben ik met mijn jongste broer Pieter nog eens naar Leerbroek gereden. Het schoolhuis en de school zijn nu omgebouwd tot een moderne kaasfabriek. Door de straten was druk autoverkeer, het schoolplein was een parkeerplaats geworden; maar meer dan honderd jaar geleden had daar toch maar mijn moeder gewoond en had ze daar haar eerste indrukken van de wereld opgedaan. Daar op dat parkeerterrein had ze gehuppeld, gehoepeld, gehinkeld, gebikkeld, gekibbeld, geknikkerd, verstoppertje en krijgertje gespeeld.
Mijn vrolijke moeder. Haar vrolijkheid zal wel getemperd zijn geworden door al het schuldbesef, dat haar door haar vader en de (gereformeerde) kerk van jongs af aan werd bijgebracht. Dat besef heeft haar vaak onzeker gemaakt van zichzelf, altijd twijfelend aan haar eigen inzichten, zich af en toe vastklampend aan de dogma’s van haar kerk om dan haar oordeel over ons - haar ongelovige kinderen - af te stemmen op de strenge leerstellingen ervan.
Nog een verhaal, dat moeder ons vaak over haar jeugd in Leerbroek vertelde. Elk jaar in het voorjaar kwamen er boerenvrouwen langs bij mijn grootmoeder met een kommetje ‘biest’ in de hand om wanneer de voordeur openging te vragen: “Is de juffrouw ook gediend van een kommetje biest?” Biest is de eerste melk van een koe die heeft gekalfd.
“Dat was toch zo heerlijk, die biest”, zei moeder dan dromerig, terwijl ze in haar grote Indische achtergalerij van een yoghurtplantje voor zichzelf yoghurt maakte. Yoghurt deed haar aan biest denken. Ons hoefde ze het zure spul niet voor te zetten. In Holland werd yoghurt pas vele jaren later populair, maar wij maakten er in de jaren twintig al kennis mee.
Tijdens haar verblijf in Zwolle, waarin haar moeder niet meer van haar bed kwam, haar vader het druk had met zijn niet-florerende krant, zal een deel van de huishouding (er was maar één dienstmeisje) wel op moeders schouders terechtgekomen zijn.
Het enige verwijt, dat ik mijn moeder over haar vader aan ons heb horen maken, was, dat hij haar na haar lagere school alleen maar een huishoudschool heeft laten volgen. Ik vermoed, dat haar vader nauwelijks aandacht aan zijn kinderen kon schenken.