Kennismaking

Mijn ouders leerden elkaar in Zwolle kennen. Over hun ontmoeting ken ik twee verhalen. Mijn vader had in de kerk een leuk meisje zien zitten. Misschien heeft hij wel oogcontact met haar gehad. Hij besloot in elk geval uit te zoeken, wie dat meisje was. Een vriend van hem beweerde, dat ze les gaf op een zondagschool, dus postte vader op een zondag voor dat schooltje. Tot zijn teleurstelling liet echter niet moeder, maar haar zuster tenslotte de kindertjes uit.
Hij bedacht daarna een andere list. “Haar vader is zo christelijk”, overwoog hij. “Zijn dochter zingt vast wel in het kerkkoor.” Nu was hij zelf a-muzikaal, maar toch meldde hij zich aan als lid van het koor. Waarschijnlijk tot opluchting van de dirigent gaf hij zijn lidmaatschap onmiddellijk weer op toen hij ontdekte, dat het leuke meisje niet meezong in dat koor.
Hoe hij tenslotte toch kennis met haar maakte, weet ik niet. Moeder vertelde, dat hun eerste kus plaatsvond op een markt toen ze vijftien jaar was en vader twee jaar ouder.
De vader van mijn moeder mocht niets weten van hun vriendschap, maar haar moeder, die vanaf haar bed haar kinderen en haar huishouding goed observeerde, kreeg al gauw in de gaten, dat ‘Anneke’ een vriendje had, en ze vroeg haar dochter om de jongen eens mee naar huis te nemen: “Ik zal het echt niet aan je vader verklappen, maar ik wil hem zo dolgraag zien.” Zo heeft mijn grootmoeder haar toekomstige schoonzoon toch eenmaal gezien. Niet lang daarna overleed ze.
Na de dood van haar moeder bestuurde mijn moeder zo goed en zo kwaad als het ging het huishouden. Haar oudere zuster was niet meer thuis, ik meen dat ze in een andere stad voor haar onderwijzersdiploma aan het leren was.
Over die tijd in haar leven herinner ik me één opmerking van moeder: “Ik moest ook het dienstmeisje aannemen en ik voelde mezelf nog een kind.”
Mijn grootvader hertrouwde vrij snel - ik vermoed omdat hij besefte, dat de kleinere kinderen een betere verzorging dan die van een zestienjarige behoefden. Zo kreeg mijn moeder een stiefmoeder, die door geen van de kinderen echt geaccepteerd werd als plaatsvervangster van hun lieve, ondanks haar ziekte altijd opgewekte moeder. Ze was een wat in zichzelf gekeerde dorre schooljuffrouw, die toch nog een heel mooi, blond kindje op de wereld zette, mijn mooiste tante.

Verloving


Mijn ouders verloofden zich heimelijk in Leiden, toen ze zestien en achttien jaar oud waren. Vader was in die jaren een vrij hartstochtelijke, romantische man. Hij schreef gedichten voor een christelijk studentenblad onder de schuilnaam ‘Ansherman’ (Ans-Herman). Zelf heeft hij ons nooit iets verteld over deze - in zijn oudere ogen- jeugdzonden. Ik hoorde dit pas toen ik dezelfde leeftijd had bereikt van moeders oudste zuster, zijn leeftijdgenoot, die hem natuurlijk heel anders beoordeelde dan ik - zijn dochter - deed. In mijn ogen was hij altijd de grote wijze volwassene, die nooit een kind of jongen was geweest.
Mijn tante schetste mij een heel andere man: een vurige, enthousiaste jongen, die met donderende stem ‘Die Wacht am Rhein’ kon declameren en heftig kon debatteren. Ze zullen samen wel heel wat gesprekken gevoerd hebben. Zij, een vurig calviniste, hij zich steeds meer ontworstelend aan de hem in zijn jeugd opgedrongen dogma’s. Zij een Napoleonvereerster, hij vol antipathie voor die erelidveroveraar. Allebei waren ze hartstochtelijke lezers, dus boeken zullen ook wel vaak onderwerp van hun gesprekken zijn geweest. En moeder zal vast aandachtig naar hun gesprekken hebben geluisterd en soms de één en soms de ander gelijk hebben gegeven.
Erg sterk was moeder niet. Na een bloedspuwing moest ze een jaar bij haar grootouders, die buiten woonden, kuren.
Lachend vertelde moeder ons over de in haar ogen mateloosheid van vader. Ze was zelf grootgebracht in een gezin, waar noodgedwongen zuinigheid als één van de verhevenste deugden werd beschouwd en, hoewel ze het afkeurde, toch deed haar de manier waarop haar Herman haar overstelpte met cadeaus wel goed.
“Hij stuurde me altijd veel te veel in dat jaar van kuren. Eens kreeg ik een hele kist mandarijnen van hem, die we natuurlijk helemaal niet opkonden met ons drietjes.”
Een groot verschil tussen de gezinnen van mijn ouders werd ook veroorzaakt door het verschil in inkomens van hun vaders. Mijn moeders vader kreeg als hoofdredacteur van een provinciale krant natuurlijk maar een bescheiden, vast salaris, waarvan veel moest besteed worden aan de ziekte van zijn vrouw (ziekenfondsen bestonden nog niet): de doktersrekeningen, de extra hulp, die de zieke en haar huishouden behoefde. Een huishouden was in die tijd veel ingewikkelder en tijdrovender dan het tegenwoordig is. Mijn grootmoeder was buitengewoon netjes en haar man uiterst kieskeurig. Van de laatste werd gezegd: “Hij zag er altijd uit, alsof hij zijn pakken net had aangeschaft.”
Wat een zorg en inspanning zal het gekost hebben om zoveel kinderen er schoon en netjes gekleed te laten bijlopen, zonder de huishoudelijke hulpmiddelen van nu en met de veel ingewikkelder en bewerkelijker kleren en schoenen van toen. Alleen al de hoge rijglaarzen, die mijn ooms en tantes als kinderen droegen. Op oude foto’s ziet het gezin er heel florissant uit. Geen wonder, dat moeder, die vast wel heel hard gewerkt zal hebben, tenslotte een bloedspuwing kreeg. (Ze had gelukkig geen t.b.c., de ziekte waar zoveel mensen in haar jonge meisjestijd aan leden.)
Mijn vader werd opgevoed in een zakengezin, waar veel meer geld beschikbaar was.
En toch heeft mijn moeder, volgens haar zeggen, een heerlijke jeugd gehad. Haar hele leven is ze dol op fietsen geweest. Ze kreeg op haar achtste verjaardag haar eerste fiets en dat was in die tijd heel bijzonder. Haar ouders zullen er misschien wel een financieel offer voor hebben moeten brengen. De Sinterklaasavonden waren grote feesten, de verjaardagen niet minder.
In het gezin van vader werden, hoewel er veel meer geld te besteden was, de verjaardagen vaak vergeten. Mijn vader vertelde: “Ik ging dan naar mijn vader toe en zei, dat ik jarig was en dan pakte hij zijn beurs uit zijn broekzak: ach jongen, dat wist ik niet en dan kreeg ik geld om mijn cadeautjes te kopen.” Was dit de reden, dat vader het niet laten kon om ons te verwennen?
Nee, in het gezin, waarin mijn vader opgroeide was lang zo’n hechte band tussen ouders en kinderen niet als in dat waarin mijn moeder groot werd. Een voordeel van zo’n minder hechte band was waarschijnlijk, dat mijn vader en zijn broers en zuster ook het grote zondebesef niet zo intens is bijgebracht, als de vader van mijn moeder het zijn kinderen deed.
De gezinnen van mijn ouders waren allebei gereformeerd, maar de grootouders van mijn vader waren pas op latere leeftijd, na de dood van het dochtertje tot dat geloof overgegaan. Voor die tijd hadden ze zich ‘vrijdenkers’ genoemd.
Jullie - mijn kleinkinderen - zullen zich onmogelijk kunnen voorstellen, hoe normaal mijn ouders en wij, hun kinderen, het indertijd voor de Tweede Wereldoorlog vonden, dat Nederland niet ophield bij de grens. Er bestonden gebieden, heel wat uitgestrekter dan Nederland, die door alle Nederlanders beschouwd werden als delen van hun koninkrijk. Net als zovele andere Europese staten bezat ook Nederland koloniën: Nederlands Oost- en West Indië. Hoe ver die gebieden ook verwijderd lagen van het kleine moederland, het waren vertrouwdere gebieden dan de directe buurlanden België en Duitsland.
Ze werden weliswaar mede bestuurd door hun eigen radja’s, maar een Nederlands gouvernement bezat toch eigenlijk de grootste macht over die vele grote en kleine eilanden en dat gouvernement bestond uit uitsluitend Nederlandse ambtenaren. Mijn vader werd in Leiden opgeleid om zo’n bestuursambtenaar te worden.
Nadat één van Nederlands grote schrijvers - Multatuli, schuilnaam voor Eduard Douwes Dekker, die zelf korte tijd bestuursambtenaar in Nederlands Oost Indië was geweest, in zijn boek ‘Max Havelaar’ allerlei wantoestanden bij het Nederlandse en inheemse Bestuur aan het licht gebracht had, werden de toekomstige ambtenaren tijdens hun opleiding in Leiden wel veel beter op hun bestuurstaak voorbereid dan daarvoor.
Alle indologiestudenten zullen dat boek, ‘Max Havelaar’, wel hebben moeten lezen en de meesten van hen zullen zich voor hun vertrek naar de ‘overzeese gebiedsdelen’ wel hebben voorgenomen de inwoners van de gebieden, die zij moesten gaan besturen, humaner te behandelen dan hun voorgangers in Multatuli’s tijd hadden gedaan. Mijn vader is altijd bezield gebleven van het grootse ideaal: het streven naar uiteindelijk zelfbestuur voorde eilanden. Ik heb hem vaak horen zeggen: “We zijn er niet voor de Nederlanders, maar voor de inheemse bevolking.” Hij kon zich mateloos opwinden over de traagheid en de bureaucratie van de regering en het nepotisme van sommige gouverneurs-generaal op Java.
Voor hun vertrek naar Ned.-Oost-Indië waren de indologen verplicht te kiezen naar welk gebied ze uitgezonden wilden worden: Java of één van de ‘buitenbezittingen’. Mijn vader koos voor de ‘buitenbezittingen’ en is zijn hele leven dankbaar geweest, dat hij deze keus maakte.

Trouwen


Tijdens de jaren vlak voor de Eerste Wereldoorlog werden mijn ouders waarschijnlijk veel meer in beslag genomen door de voorbereidselen voor hun aanstaand vertrek naar het verre land dan door de toestand inde wereld.
Ze zullen zeker hebben meegeleefd met de passagiers van het ‘unsinkable ship’ de Titanic, dat in 1912 op haar ‘maidentrip’ van Engeland naar Amerika op een ijsberg liep en zonk, maar een oorlog tussen de grote mogendheden hebben ze waarschijnlijk niet voor mogelijk gehouden.
Vlak na het uitbreken van die oorlog trouwden ze (september 1914) en met het oog op alle droefheid in de wereld, besloot moeder bij haar trouwjapon geen sluier te dragen. Ze droeg alleen wat oranjebloesem in haar haar. Mijn ouders waren toen 20 en 22 jaar oud.