Engeland
 

De reis terug naar Europa op de Johan van Oldenbarneveldt maakte veel minder indruk op me dan mijn reis een jaar daarvoor op de Johan de Witt naar Indië gedaan had. Van de reis op de Johan de Witt weet ik na meer dan zestig jaar nog détails te herinneren, van die tweede reis weet ik nauwelijks iets meer, op één gebeurtenis na. Ik wist, dat Spanje in een burgeroorlog verwikkeld was, maar om eerlijk te zijn had ik daar nooit erg bij stil gestaan, ik ging zo op in mijn eigen leven, politiek interesseerde me hoegenaamd niets en Spanje leek ver in die tijd.

Op een zonnige morgen toen de Johan van Oldenbarneveldt op de rede van Palma lag, lieten overvliegende vliegtuigen plotseling hun bommenlast op de hoofdstad vallen. Wij, de passagiers, stonden opgewonden toe te kijken en foto’s te nemen, alsof de kapitein ons weer eens op een verzetje had getrakteerd: een oorlog uit de verte te kunnen meemaken. Echt opgewonden raakten we, toen naderhand geconstateerd werd, dat vier kogels ons dek hadden getroffen. Het is de enige keer, dat ik een oorlog interessant heb gevonden. Leuk om er over te kunnen vertellen en te schrijven naar Indië.

Logeren bij de familie Maas

In Southampton stond tante Jo me op de kade op te wachten en we brachten samen een weekje in een hotelletje in Shoreham door, maakten trips naar Brighton en leerden de familie ‘Maas’ kennen, de familie, waar ik de eerste zes weken van mijn verblijf in Engeland zou logeren. Mr. Maas had Hollandse voorouders gehad en sprak zowaar nog een paar woorden Hollands, waar hij erg trots op was. Zijn vrouw en dochters waren puur Engels met hopen Engelse gereserveerdheid en de meisjes behandelden me vaak zo onaardig, dat ik het gevoel kreeg, dat ze zich schaamden, dat hun ouders ‘paying guests’ moesten huisvesten. Mrs. Maas legde me naderhand uit, dat mijn voorgangster zich zo hautain gedragen had en dat haar dochters daarom een hekel aan Hollandse meisjes gekregen hadden. Hun houding droeg er zeker niet toe bij me Engelsen te leren liefhebben en ik was dolblij toen we uit het badplaatsje Shoreham vertrokken naar het grote huis ‘Iron Gates’, dat de familie in Esher bezat en waar al gauw nòg een Hollands meisje als paying-guest haar vakantie kwam doorbrengen.

Ze heette eigenlijk net als ik ‘Nellie’, maar omdat ze wist, dat het in Engeland een dienstmeisjesnaam gevonden werd, had ze haar naam in ‘Niels’ veranderd. Wisten de Engelsen veel, dat het een jongensnaam was?

Niels’ achternaam was Steeman, van Brocades en Steeman. Ik vond haar aardig en samen wandelden we vaak druk Hollands pratend door Eshers mooie lanen.

Tijdens dat verblijf in Esher liep ik op een morgen de grote zitkamer van de familie binnen en trof er niemand. Het huis leek uitgestorven en dat gaf me de moed om iets te doen, dat ik tot dan toe wel gewild, maar niet gedurfd had: ik zette de radio aan. Zocht natuurlijk een Hollands station op. Tot mijn verwondering en vreugde waren de eerste klanken, die ik hoorde die van het Wilhelmus. En even later klonk de stem van Koningin Wilhelmina door de stille kamer. Met vreugde gaf ze haar volk te kennen, dat haar dochter Juliana zich had verloofd met een zekere Bernhard von Lippe Bisterfeldt.

Natuurlijk moest ik dit Grote Nieuws zo gauw mogelijk aan iemand kwijt en de Engelsen leefden beleefd en vriendelijk mee: “Isn’t she sweet, Juliana?”, want ze kunnen buitengewoon lief en enthousiast huichelen, Engelsen.

De drie dochters Maas waren in het bezit van een koffergrammofoon en op zoele avonden lagen we op het gras van de tuin in Shoreham en later op dat van de tuin in Esher rondom die grammofoon te luisteren naar de toen populaire songs, waarvan de meeste, die in die tijd uitgebracht zijn, evergreens werden. Vooral ‘Night and day’ werd uit den treure gespeeld.

Mrs Maas was zo lief met mij mee te gaan naar Londen om me te helpen de benodigde kleding voor de kostschool aan te schaffen. Ik leerde zo Selfridges en andere warenhuizen kennen. Het schooluniform stond me bespottelijk, vond ik. Een korte donkerblauwe breedgeplooide overgooier, witte blouse, donkerblauwe wollen kousen. Op de lijst, die de kostschooldirectie me had toegestuurd stond, dat ik ook een ‘rug’ nodig had voor over het bed. Jammer genoeg hield Mrs. Maas zich aan het voorschrift, terwijl ze veel beter een ëiderdown (nu duvet genoemd) voor me had kunnen kopen, gezien de kou, die ik binnenkort op mijn slaapkamer zou lijden.
 

Naar kostschool

De weken bij de familie Maas gleden als een kalme droom voorbij. Ik verlangde ernaar weer eens schoolkind te zijn. Waarschijnlijk gedroeg ik me daarom de eerste paar weken op de kostschool nogal uitgelaten, tot vermaak, ontzetting en afkeuring van de Engelse meisjes.

Hieronder volgt een deel uit mijn eerste brief vanaf de school:

‘Totnogtoe bevalt het me hier wel, al zijn ze ontzettend streng en moet je je aan geweldig veel regels onderwerpen. Maar dat is voor de verandering ook wel eens leuk. Ik slaap op een kamer met twee Engelse meisjes, wier ouders in Trinidad in West-Indië wonen. Dan is er nog een Noors meisje en een gewoon Engels meisje. Ze zijn allemaal wel aardig. Weet je hoe ze me noemen? ‘Funny thing’. Dat komt omdat ik soms mijn mond niet kan houden als ik wat grappigs bedenk en daar zij het zoetste, gehoorzaamste meisjesgeslacht zijn, dat ik ooit ontmoet heb, vinden ze het flauwste grapje leuk. Brr, wat zijn ze hier allemaal gezapig. Ze lachen zich nu nooit eens slap om iets, om mijn flauwste grapje schateren ze omdat ze niet gewend zijn, dat er gelachen wordt om iets dat er gebeurt. En alles ondergaan ze met een stoïcijnse onverschilligheid. Ze zijn nooit eens opstandig, springen nooit eens uit de band. Ik begrijp niet hoe ze zo leven kunnen. De hele dag op school, ‘s middags netjes wandelen in de rij (‘in crocodile’ noemen ze dat) als eendjes achter elkaar. Veel kan ik je nog niet vertellen, alleen, dat ik als extra vakken: sewing, shorthand and typewriting genomen heb. Vader en moeder weten het niet eens, maar ze vinden dat vast wel goed. Cooking doe ik niet, want dat vieze Engelse eten maak ik later toch niet klaar. Je leeft hier gewoon op zoetigheden, ik ben er misselijk van.

De school is wel een leuk gebouw. het Boardinghouse is erg oud (het gebouw, waar de boarders slapen en eten), de school waar lesgegeven wordt en waar ook veel day-girls op gaan is veel moderner.

Gelukkig zijn de Engelsen erg schoon op hun lichaam, zodat we elke avond een warm bad kunnen nemen. Dat is heerlijk, ben ik tenminste warm voor ik naar bed ga, want het is hier vreselijk koud. Vannacht kon ik er bijna niet van slapen. Hoe kom ik de winter nog door?

O ja, weet je onze plannen voor volgend jaar al? Negen juni vertrekken vader en moeder uit Indië en zijn hier dan in Europa begin juli. Misschien haal ik ze in Genua af. En dan gaan we àlle negen naar Tirol, zes weken lang. O, wat hoop ik dat dàt plan doorgaat. Voor het eerst zouden we dan alle negen, vader, moeder en hun zeven kinderen, bij elkaar zijn.

Dan is er nog een plan, dat iets vaster staat. Het betreft Mies en mij. We gaan misschien samen naar Wenen of naar Budapest op een soort school voor maatschappelijk werk. We wonen dan op kamers, die we - dat hebben we al afgesproken - helemaal Balinees gaan inrichten. Enig, hè? Als er daar geen oorlog komt, is dat laatste plan geloof ik, wel vast.’

Tot zover mijn eerste brief vanaf de kostschool.

De ‘Warwick High School for girls’ was verdeeld in een gedeelte (het kleinste) waar de boarders woonden en een nieuwer gedeelte waar boarders en day-girls hun onderwijs kregen. Day-girls woonden bij hun ouders in het plaatsje Warwick en waren ver in de meerderheid. Maar ik voelde, dat de boarders zich verheven voelden boven de day-girls. Ik kon met de day-girls het beste opschieten, al had ik met de boarders veel meer te maken.

De eerste paar maanden sliep ik in een slaapzaaltje op de zolderverdieping, waar het altijd ijskoud was. Aanvankelijk deelde ik de kamer met drie Engelse en één Noors meisje, terwijl er nog één bed niet beslapen werd. Elke avond bespraken de drie Engelsen onder elkaar het karakter van het meisje, dat dat bed zou gaan bezetten. Ze vertelden niet veel goeds over haar, noemden haar ‘Fishy’van Fisher en volgens hen bezat ze alle karakterfouten, die een schoolmeisje maar bezitten kon: ze was op succes uit, werkte hard, haar vader was boer, ze was in één woord verschrikkelijk. Ik vroeg me herhaaldelijk af, hoe ze zonder iemand te kennen, zoveel over een toekomstige leerling konden weten.

Waren er verbindingskanalen van de ene school naar de andere? Ik maakte de fout op een avond te vragen: “Kennen jullie dat meisje?” Ze moesten toegeven, dat dat niet zo was. Stom genoeg zei ik toen verbaasd: “Hoe kunnen jullie dan zo over haar oordelen?” Mijn vraag was niet eens bedoeld als berisping, maar werd natuurlijk wèl zo opgevat en vanaf dat ogenblik zwegen de drie meisjes in mijn bijzijn over onze toekomstige kamergenote en begon hun roddel over mij. Ik zou een vriendin van het nieuwe meisje zijn en dus waarschijnlijk net zo’n freak In dat idee werden ze gesterkt, doordat Madeleine Fisher na haar komst op school zich direct bij mij aansloot, ik was de enige die haar vriendelijk ontving. Ik vond haar een knap meisje, mooi donker haar, blauwe ogen, frisrode wangen. Vanaf haar eerste dag op haar nieuwe school werd ze geplaagd. Waarom dronk ze zoveel melk, o ja haar vader was boer, wat was ze altijd ijverig, kreeg ze daar niet genoeg van....? Madeleine zweeg, altijd zweeg ze, deed ze, of ze niet hoorde wat er gezegd werd, hield zich bij alles van de domme. Alleen met mij praatte ze; ze was de enige die me geïnteresseerd vragen over Nederland stelde, de enige die begreep, waarom ik een andere taal sprak en die zelfs wist waar Holland lag; ze probeerde Nederlandse kranten te lezen, kranten die ik voor haar uit Holland liet overkomen en ze vroeg of ik haar Nederlandse les wilde geven. Samen namen we Duitse les van een dankbare lerares, (we waren de enigen, die van de mogelijkheid gebruik maakten), samen met vier day-girls ook shorthand lessen.

Ze nodigde me uit om voor ‘half-term’ (een soort herfst- en lentevakanties) bij haar en haar ouders op de boerderij te komen logeren, wat ik graag deed. Liever dan alleen de dagen in de lege school door te moeten brengen. Haar vader en moeder waren allerliefst voor me en ik vond, dat ik weer heel wat interessants beleefde. Elektrisch licht ontbrak op de boerderij, zodat we ‘s avonds met een blaker waarin een kaars stond naar bed moesten, heel romantisch en ik ontdekte daar, hoeveel mooier een gezicht bij kaarslicht is.

Maar door mijn vriendschap met Madeleine verloor ik de goodwill bij de andere meisjes, waar ik trouwens niet erg rouwig om was. Van een ‘funny-ha-ha’ girl, werd ik een ‘funny-peculiar’girl.

Niemand had mij ooit ingelicht wat de rechten van een ‘head-girl’ waren. De head-girl van de boarders was één van mijn kamergenoten, die me op een morgen beval: “You must turn your mattress.” Nu heb ik altijd slecht tegen bevolen worden gekund, vooral niet wanneer dat gedaan werd op een snibbige toon en door een leeftijdgenote. Ze was een bezadigd, vrij dik meisje, dat veel ouder leek dan haar vijftien jaar. Haar ouders woonden op Cyprus. Herhalen deed ze haar bevel niet en ik dacht, dat ze het belachelijke van haar gedrag (iemand die ouder was dan zijzelf iets op te dragen) had ingezien.

Omdat ik op die koude zolderverdieping ‘s nachts kou leed onder mijn dunne schooldeken en meegebrachte ‘rug’ (de andere meisjes sliepen allemaal onder een van huis meegebrachte ëiderdown) deed ik ‘s nachts een wollen hemdje aan, dat ik daar speciaal voor bewaarde. Mijn kamergenoten zeiden hier niets van, maar hadden het kennelijk wel opgemerkt.

Nu was er op de school door de directrice ‘self-government’ ingevoerd; iedereen prees die instelling, terwijl ik hem naar Hollandse maatstaven veroordeelde als een gemeen soort ‘klikken’.

Self-government hield in, dat er elke zondag na kerktijd een vergadering gehouden werd in de sitting-room, waarbij de boarders zich om een lange tafel schaarden en een soort rechtspraak hielden over de begane misdaden van medeleerlingen, onder toeziend oog van een house-mistress. Eén van de meisjes klaagde dan de misdadigster aan, waarna door de anderen beraadslaagd werd, welke straf ze verdiende. Aan die onzin deed ik niet mee.

Tot mijn grote verbazing werd tijdens zo’n meeting opeens mijn naam genoemd, terwijl ik me van geen enkel kwaad bewust was. De aanklacht was: ik keerde ‘s morgens mijn matras niet om en dat was ‘stuffy,’ één van de grootste ondeugden, die Engelsen konden begaan. Ik vermoed, dat mijn verontwaardiging over deze in mijn ogen achterbakse aanklacht wel uit mijn ogen gespat zal zijn en mijn woede bereikte het kookpunt toen na de vergadering de house-mistress me apart riep, om me te berispen over het feit, dat ik ‘s nachts met een hemdje aan sliep. Zo’n onderwerp was blijkbaar te delicaat om het tijdens de meeting te behandelen.

Ik sprak uit woede een week met niemand meer, zelfs niet met de meisjes, die ik wèl mocht, luchtte alleen mijn verontwaardiging in ellenlange brieven naar huis. Ik herinner me, dat ik de eerste brief, die ik over het voorval schreef, begon met: “En nu is het oorlog, oorlog tussen de Engelse meisjes en mij.” Belachelijk self-government, dat leerlingen aanzette elkaar te bekladden, waarbij ze de maatstaven van volwassenen aanlegden. Alsof één van hen het een zorg zou zijn, of ik mijn matras omkeerde of met een hemd aan sliep. Dat vreselijke Engeland en die achterbakse meisjes. Ik haatte alles en iedereen om me heen.

Wanneer we ‘s middags ‘in crocodile’ onder leiding van de Noorse Froken, of de Franse mademoiselle onze vijftig-minuten wandeling liepen te wandelen door Warwick met zijn idyllische huizen en zijn mooie omgeving, voelde ik me dieptreurig om het feit, dat mijn ogen zagen hoe mooi de herfst de bomen gekleurd had, maar dat me dit toch totaal onverschillig liet.

Wanneer later - in moeilijke tijden in mijn leven - de natuur me koud liet, schoten me altijd die sombere herfstwandelingen in Warwick te binnen en dan probeerde ik me net als toen te troosten met de gedachte dat tegenover mijn verdriet toch nog zoveel zegeningen stonden. Op kostschool hield ik me dan voor, hoe bevoorrecht ik was boven de doorsnee-meisjes in Holland. Ik mocht zoveel beleven, zoals reizen op luxe boten, vakanties op mooie eilanden, Engels leren in het land zelf, maar ik besefte tegelijkertijd, dat als ik kiezen kon ik zou kiezen voor een leven met vader en moeder en broers en zusjes in een klein dorpje ergens in Holland of Indië.

De directrice van de school - Miss Doorly - vond ik een aardige interessante vrouw. Ze was niet mooi, alles aan haar was groot, haar gezicht tanig met daarin een grote slordige mond, die af en toe happende bewegingen maakte, alsof ze ons graag nog iets belangrijks wilde vertellen, maar zich op het laatste moment nog bedacht De meeste leerlingen gedroegen zich erg onderdanig tegenover haar.

106 Engeland

‘Avonds moesten de sixth-form-boarders (de oudsten) in haar grote, typisch Engels ingerichte kamer met open haard en kolossale met grootbloemige chintz beklede fauteuils, komen luisteren naar ‘wise sayings’, die zij voorlas; heel vaak waren het de wijsheden, die Browning, haar lievelingsschrijver eens had gedebiteerd.

Ik had de indruk, dat Miss Doorly haar uiterste best deed de haar toevertrouwde leerlingen wat geestelijke bagage mee te geven in hun leven. Elke morgen hield ze op het podium van de aula van de aangrenzende school een korte toespraak, die voorafgegaan werd door een bijbellezing, gehouden door een leerlinge.

Alle openbare Engelse scholen zijn Anglicaans. Eens hield Miss Doorly zèlf de bijbellezing. Ze las op een haast hartstochtelijke manier een paar verzen voor, die haar kennelijk bijzonder aanspraken. Ik vond ze kort geleden terug in mijn Engelse bijbel. Het waren verzen uit Philipans 4: ‘Finally brethren, whatsoever things are true, whatsoever things are honest, whatsoever things are just, whatsoever things are pure, whatsoever things are lovely, whatsoever things are of good report: if these be any virtue, and if they be any praise, think of these things!’ Na lezing verklaarde de directrice, dat ze dit bijbelstuk één van de mooiste prozastukken vond, die ze kende.

Ze had ze zo bezield voorgelezen, dat ik ze altijd onthouden heb, deze verzen. Niet zo zeer omdat ik de inhoud zo mooi vond, meer de cadans van de zinnen.

De kleine boardingschool werd verder nog geleid door twee house-mistresses, een mademoiselle en een froken. Uiteraard was er ook nog huishoudelijk personeel en een kok, maar met hen hadden we niet veel te maken.

Natuurlijk was in dat jaar (1936) HET ONDERWERP van gesprek onder de meisjes, en ik vermoed onder alle Engelsen, Koning Edward VIII, die onlangs na de dood van zijn vader

George V, de troon had bestegen en weigerde zijn verhouding met de tweemaal gescheiden Amerikaanse Mrs Simpson op te geven. Die verhouding werd door de media (kranten en radio) scherp veroordeeld, maar de Engelse meisjes vereerden hun jonge koning, noemden hem bij zijn doopnaam ‘DAVID’. Als hij van die vrouw hield kon ze niet slecht zijn.

Hieronder volgt een brief, die ik 67 jaar geleden aan mijn vriendin in Holland schreef:
 

Heel Engeland is op het ogenblik in beroering door ‘Mrs Simpson’. Het wordt werkelijk interessant. De koning màg een niet-adellijke vrouw trouwen en niemand zou het erg vinden, wanneer het een jong meisje zou zijn of een heel haar leven ongetrouwd gebleven vrouw, maar Mrs. Simpson is al tweemaal gescheiden. Benieuwd of hij haar zal trouwen. Ik denk, dat ze dan niet koningin wordt. De kranten staan vol portretten van haar. Ze moet niet bijzonder knap, wel aantrekkelijk zijn. Mrs. Doorly zei vanochtend, dat het àl de oudere mensen ontzettend zou spijten, wanneer de koning met Mrs. S. zou trouwen. Daar zouden ze meer bedroefd om zijn dan over King Georges dood. Het zou hun vooral spijten voor alle kinderen van het Britse Rijk. Ik begrijp eigenlijk niet goed waaròm. Hij mag haar nota bene trouwen. Nou ja, misschien is het niet zo’n goed voorbeeld voor alle jonge mensen, maar wanneer die een beetje ouder zijn geworden, vereren ze iemand toch niet blindelings meer en beseffen ze wel degelijk, dat ook een koning maar een mens is en volgen ze zijn voorbeeld ook niet zomaar zonder nadenken na. De meisjes zijn allemaal gek op de koning. Ze noemen hem King David (David is één van zijn namen) en zeggen: “Als hij van Mrs Simpson houdt, moet ze een goede vrouw zijn.” Ze zijn ook bang, dat misschien de duke and duchess of York koning en koningin worden en die twee kunnen ze niet goed uitstaan. Ook het prinsesje Elisabeth vinden ze niet leuk: ‘very self-conscious’. Ze houden alleen erg veel van de Koning, prinses Margaret Rose en de twee van Kent en lady Alicia, de Princess Royal. Queen Mary is volgens hen veel te streng, omdat ze niets van King Edward wil weten vanwege zijn vele vlammen. Als ik hier het Government was, zou ik de King en Mrs Simpson rustig laten trouwen en haar geen queen maken. Het is juist zo fijn voor de Engelse koningen, dat ze niet met een prinses móéten trouwen, laten ze dan profijt van die wet hebben en het verleden van die vrouw laten rusten. Maar dit is maar mijn opinie en daar zal niemand naar luisteren. Toch denken de meeste meisjes er zo over en ze zijn lang niet zo geschokt over het gedrag van de koning als de ‘ouderen’ denken.

De brief is blijven liggen. Het wordt misschien mijn laatste wel vóór de kerstvakantie in Holland.

Gisteren heerste er natuurlijk een reuze opwinding over de abdication van King Edward. Onze headmistress was woedend, razend op hem. De meisjes hebben geweldig medelijden met ‘m en bewonderen zijn moed, dat hij afstand heeft gedaan om een vrouw. Ik vind het wel het gemakkelijkst, dat hij heeft kunnen doen. Het is veel moeilijker dóór te regeren met een vlek op je naam dan als een gewone burger verder te leven door iedereen bewonderd en geliefd.

Maar soedah, als het mijn koning was geweest, zou ik hem ook door dik en dun tegen beter weten in hebben verdedigd tegen een headmistress. Wat zeggen ze in Holland van dit geval? ‘t Is daar zeker ook het onderwerp van alle gesprekken, hè? Hier hoor je nergens anders meer over, behalve dan over de naderende kerstvakantie.

En laat ik dan ook maar over dat laatste praten. Dinsdagmorgen, de 22ste kom ik in Hoek van Holland aan. Wim en Jopie komen me afhalen. ‘t Is zo gek, ik kan me niet voorstellen, dat ik straks Den Helder weer zal zien. Er is zoveel gebeurd, sinds de dag, dat tante, oom, Mies en Wim me in Utrecht op de boottrein zetten.

Zaterdag (morgen dus) gaan we, de seniors, een ballet zien in Stratford (Shakepeares birthplace) en de volgende week zijn er Gamesdances. Komen alle ouders en moeten we onze kunsten op gymnastisch gebied vertonen en wordt er daarna gedanst - ik weet ‘t niet precies.

De nacht van zondag op maandag houden we (de seniors) een groot feest in de cookery-school. Natuurlijk mag niemand daar iets van weten. Van tevoren kopen we bacon, eggs, tomatoes, sausages, die we dan bakken en koken en verder cakes en pineapples. ‘s Nachts om drie uur zal dit geschieden. Brr, ijzig koud lijkt het me. We moeten de sleutels aan de conciërge vragen (hij zit zeker in het complot) en gaan dan in onze dressing-gowns de ‘fire-escape’, die in de tuin uitkomt, af naar de cookery-school.

Ik ga toch nog even door. I am supposed to do my prep but I haven’t any so ik ga nog even met je praten.

Gisterenavond hebben we naar de King’s speech geluisterd om 10 uur. Alle meisjes waren erg ontroerd. We luisterden in de kamer van Miss Doorly naar de speech. Na afloop zei niemand iets, het enige, dat je hoorde was het gesnuif en gesnuit van de huilende meisjes. Zonder iets te zeggen, vertrokken ze naar de slaapzalen. Ze hadden echt verdriet, daarom vond ik het echt vals van Mademoiselle (een bleke, wat zure, magere Française, die ons vaak op onze wandelingen begeleidt en waartegen we Frans moeten praten), dat ze plotseling de stilte verbrak en met een scherpe stem zei: “The English are a sentimental lot.” Ik bewonder de koning ook helemaal niet zo, maar wanneer het toch je eigen koning is, die je hebt liefgehad, dan mag je toch wel bewogen zijn, als hij zegt zijn koningschap neer te willen leggen; vooral als je jong en een beetje sentimenteel bent - gauwer ontroerd tenminste dan ouderen zijn. En dan moet een buitenlander niet zo’n kleinerende opmerking maken. Gemeen vind ik dat gewoon. Franse meisjes zouden wellicht hardop gehuild en geweeklaagd hebben, de Engelse zeiden er geen woord over, waren alleen erg geroerd. Mademoiselle zegt altijd zulke dingen tegen die Engelse kinderen. Ik vind dat je iemand nooit moet beledigen in zijn eigen land.

Straks gaan we naar Stratford om een ballet te zien, maar van tevoren moeten we nog wandelen in deze kou. Vreselijk, hè?

Tot zover de brief.

Ik begon hartstochtelijk naar de kerstvakantie te verlangen, naar het weerzien met Jopie, die ik me herinnerde als mijn zesjarig zusje en nu dertien was. Ik verlangde ook naar tante Jany en vreemd genoeg ook naar Den Helder, maar bovenal naar het spreken van mijn eigen taal, omdat me af en toe de absurde angst overviel, die niet meer goed te beheersen. Dat deed ik Engels ook al niet, ik zou dan helemaal zonder taal komen te zitten. Madeleine had me namelijk eens gevraagd wat honeysuckle in het Hollands was en ik had niet - zelfs ‘s nachts niet - op het woord kamperfoelie kunnen komen. En ‘s avonds in bed had ik eens liggen tobben over de schrijfwijze van jaloezie: was het nu lajoezie of jaloezie? Nooit heb ik me zo bezorgd gemaakt over het ontglippen van mijn eigen taal als in die eerste drie maanden in Engeland, waarin ik me zo had ingespannen het Engels onder de knie te krijgen.

Ik nam me ook voor niet langer dan strikt noodzakelijk was op de kostschool te blijven en ik luisterde gretig naar de plannen van één van de Noorse meisjes om ‘next term’ naar Londen te gaan naar een ‘secretarial college’. Ik hoorde haar uit, vroeg het adres en begon in mijn brieven naar huis voorzichtig te schrijven over mijn verlangen in Londen op kamers te gaan.

Vlak voor de kerstvakantie mochten de seniors in het dichtbijgelegen stadje Leamington-Spa kerstcadeautjes gaan kopen. Op een koude decemberdag liepen we dik aangekleed en goed geschoeid de weg naar Leamington af. En op die tocht zag ik iets, dat me mijn hele leven bij zou blijven. Langs de lange recht weg stonden arbeidershuisjes en in de deuropening van één van die huisjes keken een paar kleine kinderen naar dat groepje voorbijtrekkende, vrolijke warmgeklede meisjes. Zelf droegen de kleintjes dunne katoenen zomerjurkjes en liepen op blote voetjes. Ik schrok hier zo van en deed het enige, dat ik bedenken kon: ik gaf ze de chocolade reep, die ik in mijn zak had en wist met mijn gevoelens geen raad. Hoe kon dat: kinderen in de kou op blote voeten? Dat zag je in Holland niet voor zover ik kon nagaan. En op Bali, waar de kinderen wèl op blote voeten liepen, was dat eerder een voorrecht dan een straf en zagen de kinderen er goeddoorvoed en stralend uit - geen armoede daar.

Maar hier in het koude Europa liepen er nog kinderen rond als in het sprookje van het meisje met de zwavelstokken. En ik ging kerstcadeautjes kopen en klaagde over de kou op een zolderkamer zonder centrale verwarming. Hadden deze kinderen wel èrgens een plaats om warm te worden? Van de tocht naar Leamington Spa herinner ik me alleen nog maar deze ontmoeting met Armoede.

Eén van de laatste schooldagen voor de kerstvakantie vonden de ‘Gamesdances’plaats: een soort ouderdag, waarop de ouders van de leerlingen kwamen kijken naar de prestaties van hun kroost op sportief gebied. Ik zag als een berg tegen die dag op. De meeste Engelse meisjes muntten uit in sport, terwijl dat één van mijn slechtste vakken was. Maar ik beleefde die dag iets, dat ik als een regelrechte gebedsverhoring ervoer.

Het was me nooit gelukt het touwklimmen tot een goed einde te brengen. Paalklimmen ging nog, maar het topje van de zwiepende, schurende touwen was steeds onbereikbaar voor me gebleken. Ik wist, dat dit één van de onderdelen van onze voorstelling zou zijn en schaamde me al bij voorbaat voor mijn afgang.

Vlak voor het zou plaatsvinden, zond ik derhalve een vurig gebed naar God of Jezus op om me bij te staan in het uur van mijn beproeving en zie: even later klom ik moeiteloos de

109 Memoires van Nellie Jansen

touwen in en ik vergat niet degene die me zo geholpen had net zo vurig te danken voor zijn bijstand, als ik het gedaan had in mijn gebed om zijn hulp. Ik was ervan overtuigd, dat ik het in mijn eentje nooit had klaargespeeld.

Daarna kon ik me onbezorgd verheugen op de kerstvakantie. Hoe klein waren in die dagen nog mijn angsten en zorgen!

Kerstvakantie in Holland

Die kerstvakantie werd een heerlijk rustpunt tussen de twee ‘schoolterms’ in.

Wim en zijn vriend Hans van Kouten Piccard Wierenga haalden me in Hoek van Holland van de boot af. Wim had geregeld, dat ik een paar dagen bij de ouders van de vriend in den Haag zou logeren om even te kunnen proeven van de sfeer rondom het op handen zijnde huwelijk van Prinses Juliana en Bernhard. Wim was ingedeeld bij de erewacht van het paleis. Den Haag was prachtig versierd, ik werd prompt verliefd op Hans en ik geloof hij ook op mij. Wim, dat voelde ik, vond me ‘leuk’ omdat ik al mijn vrolijkheid en mijn blijdschap weer in Holland te zijn, mijn eigen taal te spreken, uitgelaten uitstraalde.

Ik maakte me kwaad, dat de letters JB, Juliana Bernhard, die op alle versierde borden in elkaar verstrengeld waren aangebracht, vertaald werden door het grapje, dat Bernhard tegen Juliana zou zeggen: “Jij Blij”, waarop Juliana hem zou toevoegen: “Jij Boft.”

Ik kon grapjes over Juliana niet verdragen en wilde mezelf niet toegeven, dat ik Bernhards uiterlijk erg teleurstellend vond. Kon een prinses geen knappere man uitzoeken?

Maar ik genoot van den Haag en van de aandacht van mijn twee knappe begeleiders in hun flatterende adelborst uniformen.

Het weerzien met Jopie was heerlijk. We sliepen op één kamer en haalden constant herinneringen op, alsof we de jaren, die we gescheiden waren geweest wilden opvullen.

Mies hield nu haar sabbatical year op Bali, zodat Jopie zonder eigen gezinsleden in Den Helder bij oom en tante in huis was. Ze was blij voor korte tijd een lotgenote bij zich te weten en we klampten ons aan elkaar vast. Maar onze hereniging was niet van erg lange duur. Op een nacht kreeg Jopie zo’n hevige keelpijn, dat ze het niet meer alleen in bed uithield en bij mij kwam liggen om getroost te worden. Ze gloeide van de koorts en de volgende dag bleek, dat ze roodvonk had. Waarschijnlijk had ik haar die bezorgd, want in Londen heerste deze ziekte. Op weg van het éne station naar het andere had ik in een taxi door die stad gereden en was waarschijnlijk op die manier drager van het virus geworden. Zo verklaarden de doktoren Jopies ziek-worden tenminste. We zagen elkaar daarna alleen nog maar door een glazen wand van een geïsoleerd gedeelte van het ziekenhuis.

Daar haar huisgenoten in quarantaine moesten blijven, mocht ik, tot mijn vreugde niet naar Engeland terug tot de incubatietijd voorbij was. Voor Wim, die zich verheugd had om erewacht bij het paleis in den Haag te mogen zijn, kwam Jopies ziekte waarschijnlijk als een teleurstelling.

Terug in Engeland

Op de boot, die me terugbracht naar mijn gevangenis in Engeland (de kostschool voelde langzamerhand aan als zo’n instelling), was ik voor het eerst van mijn leven zeeziek, ik denk dat ik letterlijk misselijk was van verdriet om het afscheid. De zeeziekte zette zich in Warwick aangekomen om in een ziek-zijn van heimwee. Zelfs met de grootste moeite kon ik geen hap door mijn keel krijgen, want zodra ik die hap naar mijn mond bracht, veranderde het voedsel, dat aan mijn vork geprikt zat in een stukje brood met chocolade hagelslag of een andere Hollandse lekkernij. Na een week was ik zo mager geworden, dat één van de meisjes op echt bezorgde toon tegen me zei: “You mùst eat something. People are known to have died of homesickness.” Ik was ontroerd, dat ze de oorzaak van mijn gebrek aan eetlust geraden had; het gaf me de moed om eindelijk de werkelijkheid onder ogen te zien en me er bij neer te leggen: ik hàd geen ouderlijk huis en ik moest het alleen zien te rooien.

Als altijd begon ik mijn leven met dat van anderen, minderbedeelden, te vergelijken en als altijd hielp het me de depressie de baas te worden. Deze keer was dat een klein, wat groezelig uitziend elfjarig meisje, dat er meestal wat verdrietig bij liep en door alle boarders gemeden werd. Ik wist, dat ze vanaf haar derde jaar haar leven op kostscholen gesleten had. Zelfs tijdens half-term, wanneer al haar medeleerlingen vrolijk naar huis vertrokken, bleef het kind moederziel alleen op de stille, kille kostschool achter.

Er werd over haar gefluisterd, dat ze luizen en vlooien had; ze zag er zeker niet aantrekkelijk uit. Waarschijnlijk omdat ik de enige was, die af en toe iets vriendelijks tegen haar zei, begon ze me te volgen en me kleine vriendendiensten te bewijzen. Ik beschreef haar aan tante Jany in één van mijn brieven naar Holland en tante raadde me aan haar ‘eens op schoot te nemen’. Hoe kon ze weten, dat één van de strengste kostschoolverboden was: elkaar aan te raken, of zelfs maar bij elkaar op bed te gaan zitten. Ik voelde me trouwens ook absoluut niet in staat het wat afstotende kind aan te halen. En ik griezelde helemaal van haar, toen één van de boarders me vertelde: “She has a crush on you.” Ze heeft een haar van je op je mantel gevonden en spaart dat. Ook ik begon haar te mijden, arm eenzaam kind.

Het vergelijken van mijn lot met het hare, hielp me het mijne weer draaglijk vinden.

Tot mijn verbazing ontdekte ik, dat sommige meisjes inderdaad symptomen van ‘verliefd zijn op elkaar’ vertoonden. En in eén van mijn brieven naar huis foeterde ik: “Dat komt door dat idiote kostschoolsysteem in Engeland. Zodra op onze wandelingen de ‘crocodile’ van de meisjes in de verte de jongenscrocodile ziet naderen, vaart er een siddering van opwinding door onze crocodile en beginnen de meisjes anders te lopen.”

Toch vond ik mijn leven op de kostschool die tweede term heel wat prettiger dan de eerste.

Hieronder zal ik weer wat brieven aanhalen, die ik tijdens die tweede term aan mijn vriendin in Holland schreef:

4th febr. 1937.

Nog één ‘term’ en dan ga ik hier voorgoed weg. Ik denk, dat ik eerst maar weer naar de familie Maas ga - in de paasvakantie. Wat zal ik blij zijn eindelijk vrij te zijn van al die dwang hier. Toch vind ik het nu veel leuker op school; meer te doen enz. Ik heb nu ook een andere slaapzaal met centrale verwarming en veel gezelliger; allerlei dingen werken mee, om mijn leven nu wat aangenamer te gaan vinden. Veel te vertellen is er eigenlijk niet. Uit Indië krijg ik natuurlijk brieven vol over de a.s. zomervakantie als vader en moeder met verlof naar Holland komen. Denkelijk (dit is het laatste plan, dat nog best veranderen kan) gaan vader en moeder plus rest door naar Wenen om daar de school van Mies en mij te bekijken, om daarna door te reizen naar Salzburg. Daar wachten ze dan Kees, Jopie, Wim en mij op en van daaruit (waar we in één of ander hotel logeren) maken we dan tochten samen. Heerlijk hè, voor het eerst in ons leven alle negen bij elkaar. Fijn, dat het met Jopie weer zo goed gaat na haar roodvonk. Het had allemaal veel ernstiger kunnen zijn. Wat was het een teleurstelling, dat ze in de kerstvakantie net ziek werd en naar het ziekenhuis moest. En de hele familie in quarantaine.

Ik heb een essay geschreven over de aankomst in Holland. Die dag vergeet ik ook nooit. Wieme en een vriend van hem - ook een adelborst - haalden me af in Hoek van Holland. We logeerden bij de ouders van die vriend in den Haag, zodat we ‘s avonds het feestelijk versierde den Haag konden bekijken. Dat beschreef ik in mijn essay en ik heb toen zo genoten van alles, dat ik één en ander zo enthousiast beschreven heb en zoveel over onze Prinses en haar verloofde Bernard vertelde, dat de Engelse mistress er zelf vrolijk van werd. Ze vond het essay in elk geval zo goed en nu wordt hij in de ‘Silex’ het schoolblaadje, geplaatst. Jammer, dat Wieme niet naar de trouwerij mocht van Juliaans en Benard. Hij was uitgekozen om ergens bij een erewacht te staan, maar daar de familie in quarantaine moest, mocht hij er niet naar toe. Pech, hè? Maar ik heb toch een heerlijke vakantie gehad.

Ik vind het wel leuk na afloop van deze term naar de Mazen te gaan, want er is daar een Hollands meisje, dat ‘s zaterdags dikwijls bij ze komt. Je weet niet hoe ik er naar verlang weer Hollands te kunnen spreken. Met kerstmis genoot ik in het begin van elk woord, dat ik zei.

O, mijn vingers zijn halfbevroren. ‘t Is ijzig koud in dit lokaal. Ik wou, dat het tien uur was: dan is prep-time om, zie je en mogen we bij ‘t fire zitten. Brr, ik haat die zaterdagen en zondagen hier. Zo innig saai zijn ze.

Hoera, het is maandag. Dat weekend is alweer voorbij. Je hebt er geen idee van hoe eindeloos lang ze lijken te duren. De weekdagen vliegen altijd om in tegenstelling tot de weekends. In de week heb je alleen tijd voor jezelf vanaf halfacht ‘s avonds tot negen uur.

Daarnet had ik een heerlijk bad. Dat is wel fijn elke avond een warm bad. Ik voel me lekker opgefrist, terwijl ik daarnet wat hoofdpijn had en me moe voelde. Dat doe je altijd van een dag niets doen: je moe voelen. Het is namelijk weer zaterdag en dan verslijt je de uren met wandelingen, verplicht lezen, verplicht kousen stoppen etc. etc. Brr, morgen zondag. Je weet niet hoe ik hier die dag haat. Dat doen alle meisjes trouwens. We zeiden vanochtend nog tegen elkaar: “Ik zou ‘t niets erg vinden, wanneer we tot ‘t einde van de term alleen maar schooldagen hadden.”

Zo’n weekend duurt langer dan een hele schoolweek. ‘s Zondags gaan we eerst naar de kerk. Drie zondagen in de maand naar een grote kathedraal: de St. Mary’s, heel mooi is die, maar bitter- en bitterkoud. Eén zondag naar een lelijke, moderne kerk, de St. Nicolas. Die is heerlijk warm en veel lichter. Verleden jaar waren we toevallig op 5 december in die kerk en tot mijn verbazing sprak de vicar over St. Nicolas, het bleek onze Sinterklaas te zijn. Schutspatroon van Warwick. Verleden jaar herfst was een keer de St. Mary’s preekstoel helemaal versierd met fruit en bossen stro en bloemen. Ik begreep natuurlijk best, dat het wel zou slaan op één of andere herfstfeestdag, maar ik vroeg met een strak gezicht, of de vicar soms jarig was. Beleefd als Engelse meisjes zijn, lachten ze er niet om, maar legden uit dat het Harvestday was. Een paar weken later, terwijl we bij de open haard onze post zaten te lezen, zei een meisje opkijkend van haar brief opeens: “My parents had such a laugh..” en dat was dan omdat ik gedacht had, dat de vicar jarig was.


Een volgende brief.

10th March 1937

Weet je al, dat ik naar London ga? De paasvakantie breng ik bij de Mazen in Esher door, maar daarna ga ik naar London in een ‘hostel’ wonen, dat bij het College (‘t secretarial college) hoort en volg op dat ‘Kerr Sander College’ een cursus in shorthand, typen en journalism, denk ik.

Het hostel (een pension voor meisjes) staat onder leiding van een Miss Kerr Sander en het College onder die van haar zuster, óók een Miss Kerr Sander. Even was ik nog bang tòch nog een term op school te moeten blijven. Miss Doorly vertelde me allerlei gruwelverhalen over ontvoeringen van meisjes in het slechte London en ik was als de dood, dat ze die verhalen aan tante Jo en vader en moeder zou vertellen, maar gelukkig is dat kennelijk niet gebeurd.

112 Engeland

Niet, dat ik het hier nu nog zo vreselijk vind, hoor, maar ik wil wel eindelijk weer eens vrij zijn.

Is het bij jullie ook zulk mooi weer? De eerste mooie dag na weken. Ik hoop, dat ‘t zo blijft, maar dat zal wel niet. Ik verlang meer dan erg naar de zomer. Al die donkerte en kou hier. En dan in de brieven van huis te lezen, dat ze in Indië over de warmte klagen. Moeder is naar Soerabaja en Mies fungeert als gastvrouw. O, wat zou ik nu graag in dat mooie, zonnige Bali zijn, weg van al die somberte. Al die hardwerkende mensen; bij mensen zijn met vrolijke gezichten, die zich niets aantrekken van dreigende oorlogen en rustig op een schitterend eiland wonen. Ik háát Europa en al die geldmakende, weet ik wat mensen. Waarom kan de wereld niet eenvoudig en natuurlijk zijn? Ik wil later weer een oermens worden. O, ik háát ‘t op het ogenblik zo verschrikkelijk. Enfin, deze stemming zal ook wel weer voorbij gaan. Maar wat zijn de mensen op Bali - vooral de inheemsen - toch gezegend. Of misschien ook niet, een poosje geleden moesten de levende vrouwen nog samen met hun dode man verbrand worden, ook geen pretje. Maar in elk geval boffen ze wel met het klimaat.

Londen

Brief vanuit London, 13 April 1937

O, ik heb het nu zo fijn! Ik moet wel erg hard werken, maar dat vind ik juist leuk. Ik ben namelijk op college en woon in een hostel. Natuurlijk een heel zelfstandig leventje! Enig gewoon!

‘t College is heel mooi. Helemaal nieuw en modern, licht en fleurig, schitterend ingericht. Veel te mooi voor een secretarial college eigenlijk, maar ‘t is ook behoorlijk duur.

Ook het hostel bevalt me heel goed. Ik heb een kamer alleen, dat had ik bedongen.

Mijn dagindeling is als volgt: om acht uur kom ik slaperig mijn bed uit. Halfnegen is het gezamenlijke ontbijt. Negen uur wandelen we (de meisjes, die op hetzelfde college gaan en ik) naar het college. Het is trouwens een mooie wandeling door Kensington Gardens en Hyde Park. Tien uur begint het college. Mijn vakken zijn shorthand (ik haalde het examentje, dat ik op kostschool er voor moest doen. We deden het met zes meisjes en er slaagden er maar twee van, dus ik was wel verbaasd, komt gewoon omdat Engelse meisjes niet spellen kunnen) typewriting en journalism. Van twaalf tot één uur is het lunchtime in de Club. Dat is een deel van het College, waar je van alles kunt krijgen (als je betaalt). Het is een mooie moderne zaal. Dan is er nog een zaaltje om te roken en huiswerk te maken en naar de radio te luisteren.

Van één tot vijf moet er dan weer hard gewerkt worden en daarna ga ik meestal met een meisje per bus naar huis. Thuisgekomen doe ik mijn huiswerk tot de gong om 7 uur gaat voor het dinner, dat erg lekker is (opmerkelijk voor Engels eten). Het bestaat uit drie gangen. Miss Kerr Sander zit aan het hoofd van de tafel en draagt altijd een avondjurk. Op tafel branden altijd kaarsen. Als we het eten verorberd hebben, verdwijnen we naar de sitting-room, waar de open haard brandt en waar we in grote, luie stoelen kunnen roken en drinken (koffie, hoor!).

London, Philodaitic Club,

Stratton House, Stratton Street

London, W. 1. Tel. , Mayfair 0467.

Al verlang ik dan ook erg naar de zomervakantie - de vakantie, dat we voor het eerst in ons leven alle negen bij elkaar zullen zijn - ik heb het hier nu toch ook heel fijn, hoor. Het leven in London is erg interessant en ik zal het best uithouden tot van ‘t zomer. Weet je al, dat vader resident van de Molukken is geworden? Nieuw-Guinea hoort er ook bij. Ik weet niet, of ze er blij om zijn.

Heb ik je Mies’ grote geheim al verteld? Dat van Peter? Haar vriend. Hij heeft in Wageningen gestudeerd en wil misschien in de suiker. Wel leuk een plantage-leven voor Mies. Zodra hij een baan op een plantage heeft, gaan ze zich verloven en misschien volgend jaar trouwen. Ik vind ‘t heerlijk voor haar. Er gebeurt de laatste tijd wel veel in onze familie. Wim die binnenkort beëdigd wordt, Mies, die hals over kop in de strikken der liefde is verward geraakt, vader en moeder overgeplaatst, gauw met verlof komend. Als Mies niet naar Wenen gaat, ga ik ook niet. Ik ben lang genoeg alleen geweest. Ik heb het vader en moeder al geschreven.

Ik zit in de Club v/h college te schrijven. Het is zo fijn in zo’n modern gebouw te werken na zo’n ellendige oude school. Je leeft gewoon op in zo’n mooie, frisse omgeving. Geef mij maar de moderne dingen, hoor. Om te zien is een oud stadje als Warwick heel mooi, maar om in zo’n oud huis te wonen (ik ben wel eens bij een mistress op bezoek geweest, die in zo’n Elisabethan huis woonde) met al die dikke balken vlak boven je hoofd, oude krakende vloeren, waar je misschien nog eens doorheen zakt. Misschien moet je er ook wel ouder voor zijn om van al die bruine somberheid te genieten.

Thuis nu, op mijn kamer in het hostel, vroeg in de morgen.

O, ik heb zulk akelig nieuws: Vader komt niet direct mee deze zomer! Eigenlijk mag een resident helemaal niet met verlof. Voor vader, omdat hij zó lang geen verlof heeft gehad, wordt dan wel een uitzondering gemaakt, maar het zal geen verlof van een jaar zijn, hoogstens drie maanden. Moeder komt wèl eerder naar Holland toe. De hele mooie droom: eindelijk alle negen bij elkaar, is dus uit. Hij leek ook te mooi om waar te zijn. Moeder, Mies, Annelies en Pietje komen deze zomer wèl naar Holland en daar verblijven we dan zònder vader allemaal in één of ander pension. Wanneer de ‘kleintjes’ dan weer naar hun diverse scholen moeten, gaan moeder, Mies en ik een paar maanden naar Engeland tot kerstmis. Kerstmis vieren we dan met elkaar in Holland, maar zonder Wim en na kerstmis moeten moeder, vader en Pietje weer naar Ambon, nadat ze misschien eerst Mies en mij in Wenen hebben afgeleverd.

Weet je wat vader schreef? Nieuw-Guinea staat op het ogenblik nogal in de belangstelling, vooral in die van China en Japan klaarblijkelijk. Toen vader resident werd, kreeg hij een gelukstelegram uit Tokio. En nu schreef vader: “Misschien kun jij over een poosje naar Ambon komen en dan - als die kwestie nog speelt - voor een krant in Nederland erover schrijven.”

Dat lijkt me wel enig, maar ergens op hopen, durf ik niet meer. Het wordt toch nooit werkelijkheid.

O, ik vind het zo naar voor vader, dat hij daar straks helemaal alleen op Ambon moet zijn. Dat vader en moeder nu niet samen het weerzien met hun kinderen meemaken. Ze hebben er altijd samen over gepraat. Ik houd toch zoveel van vader! Veel mannen hebben van die geweldig vastgeroeste ideeën, maar vader blijft altijd zoekend, blijft altijd weifelend, is zo’n filosoof. Ik kan vaak niet begrijpen, wat hij bedoelt, maar ik ga het hoe langer hoe beter doen. Ik weet niet waarom ik dit allemaal schrijf, maar ik vind het zo mooi, die liefde van vader en moeder. Over het algemeen geloof ik niet bijzonder in liefde. Dikwijls is het maar een fantasie, een zucht naar ‘romance’. Ik word misselijk als ik er in boeken over lees. Passie voor een ogenblik, die niet blijft, want diep in jezelf houd je toch het meest van je eigen belangrijke persoontje. Al zijn er dan ook honderden boeken, die je een hoger idee van de mens trachten te geven, ik denk, dat ze alleen hun eigen egoïsme willen bedekken.

Op dit moment - het lijkt haast om mijn woorden te logenstraffen - zingt iemand voor de radio:

I was anything but sentimental

Love never meant a thing to me

Till I met you!

Tot zover weer de brieven uit London naar mijn vriendin in Holland. Ik weet niet meer wat de aanleiding voor mijn pessimistische kijk op de liefde was indertijd. Misschien het feit, dat ik de verhouding met Huib nogal harteloos had uitgemaakt en me daar schuldig over voelde.

Ik genoot van mijn zelfstandige leven in London. De twee zusters Kerr Sander waren vrij kleine, aardige elegante vrouwen, niet erg Engels om te zien. Het hostel, waarin ik een kamer had, lag in Bayswater, Inverness Terrace, een zijstraat van Bayswaterroad, vlakbij Kensington Gardens en Hyde Park en de Round Pond en het standbeeld van Peter pan en in die parken bracht ik veel vrije uren door.

Het Kerr Sander College was ondergebracht in een flat in Mayfair. Grappig toeval vond ik het, dat een paar jaar later in de oorlog de gevluchte Nederlandse regering in hetzelfde gebouw onderdak kreeg.

Hoewel ik veel beter kon opschieten met de Engelse meisjes in het hostel dan met die op de kostschool, ging ik toch het meest om met een Joego-Slavisch meisje: Xenia Prica. We hielden lange gesprekken met elkaar over de toekomst, de wereld-situatie en vooral natuurlijk over Engeland en onze mede-hostelgenoten

Weer een stukje uit een brief:

‘Xenia is zo geïnteresseerd in wat je haar vertelt en ze weet heel veel. Hier bijvoorbeeld had niemand van Bali gehoord. Toen ik Xenia vertelde waar mijn ouders woonden, noemde ze direct het hele rijtje eilanden op: Bali, Lombok, Flores, Timor, etc. Engelse meisjes interesseren zich nergens voor (behalve iemand als Madeleine). Er wordt vaak de song ‘It happened on the beach of Bali-Bali’ op de radio gespeeld, maar niemand vraagt zich af, waar Bali ligt.

Een oom van Xenia betaalt haar verblijf in Engeland voor haar. Hij is admiraal en komt af en toe naar Engeland met zijn schip. Dan moet zij met hem allerlei bezoeken afleggen, laatst naar een tuinfeest van de duke en duchess of Kent. Ze heeft dan ook hoedendozen vol hoeden op haar kamer. Je moet hier ook eeuwig met een hoed lopen. ‘s Middags wanneer we van College naar huis wandelen, gedogen de meisjes, zolang we in ‘t park zijn, dat je even je hoed afzet, maar zodra je de hekken van het park uit bent, moet je ‘t ding weer opzetten “anders lopen we niet meer met je mee.” Krankzinnig vind ik dat. Van het hek tot het hostel is het misschien vijf minuten lopen.

O, ja zeg nog even dit: op de voorfilm vanavond zag ik Prinses Juliana en Prins Bernhard op de Nieuw Amsterdam. Leuk, hè?’

Einde brief.

Het mezelf vergelijken met de minder-wetende Engelse meisjes deed me erg goed. Ik had me zo lang de domste van de hele familie gevoeld, dat al de successen, die ik dat jaar in Engeland boekte, me op een bepaalde manier meer levensmoed gaven. Niemand in Engeland kon nagaan, wat het zeggen wilde alleen maar een mulo-examen te hebben en ik dacht er niet over ze in te lichten.

Ik kan me nauwelijks één van de drieëntachtig verjaardagen, herinneren, die ik in mijn leven vierde, maar mijn achttiende kan ik nog precies beschrijven. Voor het eerst werd ik bij het wakker worden op die dag door niemand gelukgewenst en ik voelde me aan de éne kant wat treurig om dit feit en aan de andere kant vond ik mezelf ook volwassen, dat ik niemand had ingelicht over zo’n oninteressante gebeurtenis.

Maar ‘s middags - was het haar zesde zintuig of had mijn houding toch iets verraden - vroeg Xenia plotseling, wanneer ik jarig was. Verrast bekende ik: “Today.”

Xenia verdween en kwam een poosje later terug en legde een grote plak chocola op het tafeltje in mijn kamer. Xenia, wat zou er van haar geworden zijn? Hoe doorstond zij de Tweede Wereldoorlog en de jaren na de oorlog in het nu uiteengevallen Joegoslavië?

Vlak voordat ik het Secretarial College verliet om naar Holland te vertrekken, riep de directrice, de miss Kerr Sander van het college, me bij zich en probeerde me over te halen na de vakantie terug te komen om de cursus af te maken. Ze zei, dat ik zulke goede essays schreef en door zou moeten gaan in journalism en dat in Engeland zou moeten doen, daar Engels toch de wereldtaal was.

Een paar weken tevoren hadden de acht meisjes, die de cursus journalism volgden een test moeten doen, die bestond uit het interviewen van een bekend persoon. Ik kende niemand in London en vond eigenlijk, dat ik de boel oplichtte, toen ik maar een interview verzon.

De enige, redelijk internationaal bekende persoon, die ik kende, was mijn oom Barend, vaders broer, die van de vitamine B. Ik was wel eens op zijn laboratorium geweest en had er de kooien met ratten zien staan. Ik verzon voor mijn test een interview met hem, waarin ik deed of hij een vreemde voor me was. Tot mijn grote verbazing werden maar één ander meisje en ik goed genoeg bevonden om door te gaan met journalism.

Waarschijnlijk was Miss Kerr Sander, de directrice hiervan op de hoogte, want eens toen ik in het huiswerkkamertje zat te werken en ze binnenkwam met een groepje ouders en hun dochters, stelde ze me voor als: ‘the Dutch girl who writes such beautiful essays’. Die woorden waren balsem op mijn groot minderwaardigheidsgevoel.

Vanuit het verre Ambon schreef vader voor de tweede maal: “Toen ik hier resident werd, kreeg ik een felicitatietelegram uit Tokio. Dat komt omdat Nieuw-Guinea nogal in de belangstelling staat. ‘t Zal wel een beleefd vechten met Japan worden. Als dat over één of twee jaar nog het geval is, kun jij misschien overkomen naar Nieuw-Guinea en daar over schrijven.”

In een brief aan mijn vriendin reageerde ik er zo op:

‘Wat een mooie droom, hè? O, wordt mijn leven geen roman? Ik heb nog zóveel dromen. Soms voel ik me tot veel in staat, soms ook weer hopeloos stom en nutteloos. Ik ga in elk geval een trekkend leven leiden. Ik zou inderdaad wel journaliste willen worden.

Trouwen ga ik nooit. Ben ik absoluut ongeschikt voor heb ik ontdekt - al zou ik wel dolgraag kinderen willen hebben. Voor huishouden ben ik totaal ongeschikt, maar kinderen, die blijven toch altijd interessant en kunnen je leven vullen. En krijg ik ze niet, dan heb ik toch nog altijd Mies’ kinderen en andere nichtjes en neefjes.

Soms voel ik me ook heel anders, hoor. Meestal denk ik dan dat een oorlog wel aan het leven van velen van ons een einde zal maken.

Veel te somber! Straks is het zomervakantie en zie ik mijn familie weer. En Kees komt over twee weken bij me in London. Isn’t it grand? I’m going to show him London. In my dreams I see myself and him walking through Oxford- and Bondstreet and Piccadilly. Oh, I’m so excited! Ten more days - not counting the weekends. I simply cannot sleep any more. Het is gewoon verschrikkelijk - overdag wordt het me dikwijls zwart voor de ogen door het gebrek aan slaap. Maar ik zie ook wel tegen een heleboel dingen op. In de eerste plaats tegen: Pakken (inpakken). Al mijn rommel weer in koffers krijgen, dat is gewoon een nightmare.’

Ook naar huis schreef ik over mijn sombere toekomstgevoelens, waarop vader antwoordde: “Ach Nelleke, die gevoelens had ik op jouw leeftijd ook. Dat zijn gewoon fin-de-siècle gevoelens, dat hebben veel kinderen op jouw leeftijd.” Ik dacht: “Maar het is geen einde van de eeuw.”

In die maanden in Londen leek me alles te lukken. Ik schreef stukjes voor de Helderse krant en ze werden nog geplaatst ook, al nam de redactie niet eens de moeite me ervoor te bedanken, of ze naar me toe te sturen. Dat deed tante Jany.

De lerares Journalism had ons eens gezegd, dat het gevoel, dat je kreeg, wanneer je je eerste stukje in druk zag, te vergelijken was met het krijgen van een baby. Ik voelde echter niets toen ik die Helderse krant onder ogen kreeg, alleen teleurstelling, dat ze er niet voor betaalden en me een Helders meisje noemden. De titel, die zij bedachten was namelijk: “Hoe een Helders meisje Londen ziet.” Ik herinner me niet waarover de stukjes gingen. Waarschijnlijk over de kroningsfeesten, die gegeven werden ter ere van de kroning van de duke and duchess of York tot koning en koningin van Engeland, of liever van het Gemenebest, Engeland was nog in het bezit van al haar koloniën.

Het waren inderdaad uitbundige feesten, slopende dagen voor mij en de andere meisjes uit het hostel. We gaven ons lunch-hour op om ons elke middag naar Buckingham Palace te spoeden, waar we de vele buitenlandse gasten konden bekijken, die zich in grote auto’s door de open hekken van het paleis lieten rijden langs de roerloos onder hun berenmutsen staande schildwachten in hun huisjes. Ik stond eigenlijk alleen maar zo trouw elke dag voor het paleishek om een glimp van prinses Juliana en haar man op te vangen en ik leefde erg met haar mee, toen ik in de krant las, dat ze haar prachtige bewerkte armband, die ze ter gelegenheid van haar huwelijk van de bevolking van de ‘Overzeese gebiedsdelen’ gekregen had (vader en moeder zouden er ook wel aan mee betaald hebben) kwijt was. Hij was gestolen of verloren.

Eens werd zo’n bezoek aan het paleis me te veel. We hadden heel lang staan wachten om toch maar één bekend persoon in een auto voorbij te zien komen, toen er eindelijk één limousine door de geopende hekken naar buiten reed. Daarin zaten de prinsesjes Elisabeth en Margaret Rose, die ons minzaam toewuifden. De Engelse meisjes zwaaiden enthousiast terug, maar ik dacht: “Da’s de laatste keer, dat ik nog eens mijn middagpauze opoffer. Voor een paar kinderen zeker!”

“Maar de kroningsstoet móét je toch zien”, raadde Miss Kerr Sander van het hostel me aan.

“Dat is iets van ‘once in a lifetime’, waarschijnlijk zie je nooit meer zo’n kleurige stoet met alle maharadja’s in hun prachtige tooi. It may very well be the last time in history.” Hoe heeft ze gelijk gekregen!

Ondanks mijn tegenzin liet ik me door haar woorden overhalen om de nacht voor de kroning met een paar andere meisjes naar Regent Street te lopen. ‘We moesten wel lopen, want het openbaar vervoer staakte - dit tot grote verontwaardiging van de meeste Engelsen. Er reden bussen noch tubes in de dagen, dat Londen propvol toeristen zat.

We kwamen om een uur of twaalf in Regent Street aan en vonden er een plaatsje vooraan op het trottoir, dichtbij Piccadilly Circus. ‘Op aanraden van Miss Kerr Sander hadden we gelukkig een stapeltje kranten meegenomen om op te zitten en we waren haar heel dankbaar voor die raad, want de stoepstenen waren koud en de nacht van wachten viel heel lang. ‘s Morgens om zes uur bevalen de rondlopende bobbies ons te gaan staan en dat was nog veel zwaarder - uren stonden we dicht opeen gepakt van ons ene been op het andere wiebelend te wachten op de stoet, terwijl af en toe iemand voor afleiding zorgde door flauw te vallen en zich te laten wegdragen door rode kruiswerkers.

‘s Middags om vier uur zagen we pas de kop van de stoet vanaf Piccadilly Circus opdoemen. De meeste indruk op mijn jongemeisjeshart maakten de felblauwe ogen van de duke of Kent, die te paard voor het koninklijke rijtuig, waarin de net gekroonde koning George VI en koningin Elisabeth zaten, uitreed.

Doodmoe van het lange wachten en vooral van het staan die uren van zes uur ‘s morgens tot vier uur ‘s middags, liepen we na afloop terug naar ons hostel, mopperend op de busstaking, zo unfair nu te gaan staken, helemaal niet British. Thuisgekomen namen we een warm bad en besloten na het diner in bed te kruipen.

Miss Kerr Sander had ter ere van de kroning de tafel extra mooi laten dekken en een extra lekkere maaltijd laten klaarmaken, waarbij ze ons op een paar glazen wijn trakteerde, iets wat ze nog niet eerder gedaan had.

Na dit ongewone alcoholgebruik voelden we ons weer zo monter en tot alles in staat, dat we besloten tòch weer naar Buckingham Palace te lopen om te zien of daar nog wat te beleven viel.

Bij onze aankomst op het tjokvolle plein werd er net omgeroepen, dat de Majesteiten zich die avond niet meer zouden vertonen. Niemand van de duizendkoppige menigte verwijderde zich echter, wij dus ook niet en met zijn allen bleven we dreinerig roepen: “We want the king ànd queen.” Na een uurtje viel er tenslotte toch een vermoeide en ontmoedigde stilte, totdat er plotseling een eenzame mannenstem opnieuw de kreet: ‘we want the king ànd queen’ aanhief.

Toen kon ik niet laten verwonderd terug te roepen: “Oh, do you?” en dat klonk heel hard in die stilte, zodat de mensen om ons heen in lachen uitbarstten. Ik zou dit voorval beslist vergeten zijn, wanneer vader niet in antwoord op mijn beschrijvingen van de kroningsfeesten had teruggeschreven, dat ook hij zo om dit incident had moeten lachen. Ik koesterde en koester nog elke uiting van waardering, die vader voor me had.

De koning en koningin lieten zich door ons drie uur lange roepen tenslotte toch vermurwen en verschenen nog eenmaal op het balkon.

Bij het naar bed gaan die avond besloot ik, dat ik mijn hele verdere leven me door niemand meer zo gek zou laten maken om hooggeplaatste personen op te gaan staan wachten en ik kan wel zeggen, dat ik me werkelijk aan dit besluit heb gehouden.

Gedeeltelijke hereniging van het gezin

In de dagen vóór de hereniging met mijn familie dacht ik vaak, dat het geluksgevoel, dat af en toe bij de gedachte aan het weerzien mijn hart leek te doen barsten, opwoog tegen al het verdriet om het gemis van een normaal gezinsleven. “Kinderen, die nooit van hun ouders gescheiden geleefd hebben, beleven zulk geluk toch nooit”, overwoog ik. “Zij willen misschien juist af en toe wel aan zo’n gezin ontsnappen.” De dagen van het bijna-in-vervulling-gaan van het hevige verlangen naar de hereniging voelde ik me haast gelukkiger dan tijdens de vervulling ervan.

Natuurlijk was het heerlijk moeder en alle anderen weer te zien, maar we vormden toch geen echt gezin, die zes weken in een pension in Soestdijk. We misten vader; het huis, dat we bewoonden was ons huis niet. We hadden allemaal verschillende prioriteiten: Mies was vol van haar Peter, Wim van zijn op handen zijnde beëdiging en misschien bereidde hij zich mentaal voor op de reizen, die hij daarna zou maken. Jopie, Anneliesje en Kees zagen er tegen op straks weer jaren in andermans gezin te moeten doorbrengen.

De gedachte: ‘Nog maar drie jaar en dan komen vader en moeder voorgoed naar Holland en dan hebben we weer ergens een soort ‘thuis’ in Holland’, gaf ons allemaal de moed om na zes weken weer afscheid van elkaar te nemen.

 

Met moeder en Mies weer naar Engeland

Jopie, Anneliesje en Pietje vertrokken naar Den Helder, Kees naar Zwolle, Wim begon aan zijn zeemansleven, en moeder, Mies en ik vertrokken naar Engeland, waar ik plaats besproken had voor ons drieën in een familiehotel in Leinster Gardens, vlakbij het Kerr Sander hostel, dus weer in Bayswater.

Annelies begon met veel tegenzin (en een onmiddellijk fel toeslaand heimwee naar Bali) aan haar jaren in somber Holland. Jopie werd getroost door Pietjes tijdelijke aanwezigheid in Den Helder en ons allemaal overviel het GROTE VERLANGEN naar de kerstvakantie, wanneer we drie weken lang weer even een gezin zouden zijn met vader erbij, maar zonder Wim, die dan zwierf op één van ‘s werelds zeeën. Gelukkig wisten we toen nog niet, dat de dag, dat we alle negen bij elkaar zouden zijn nooit zou aanbreken.

Nog wat stukjes uit brieven aan mijn vriendin in Holland:

Soestdijk, Regentesselaan 9.

9 - 8 - 1937

We hebben hier een leuk klein huisje. Eigenlijk zijn we ‘en pension’. Dat pension ligt om de hoek en daar moeten we ‘s avonds eten, maar overdag hebben we een huisje voor ons zelf. Vind je het niet vreselijk, dat vader er niet bij is? Dat is toch wel zó naar. Maar soedah, we hopen op kerstmis, al is Wim er dan wel weer niet bij.

Leinster Court Hotel, Leinster Gdns.

10 - 11 - ’37

We hebben zoveel te doen, dat we bijna geen tijd overhouden om te schrijven. We gaan overal samen naar toe. Moeder en Mies volgen een cursus op een talenschool, waar ik nog drie maal in de week een uur Engelse les krijg. Niet privé, maar met vijf of zes anderen. Daarom spreek ik de laatste tijd niet veel Engels meer. Maar we zijn gelukkig dadelijk lid geworden van een bibliotheek en nu lees ik bijna elke dag - wanneer moeder en Mies op school zijn - een boek uit. De nieuwste plannen zijn als volgt: omdat Mies volgend jaar gaat trouwen, gaat Mies eerst een soort trouw-huishoudcursus volgen in A’dam en misschien doe ik mee, daar we geen van beiden zo geweldig bedreven zijn op huishoudelijk gebied.

Mies hoopt, dat ze op Ambon zal trouwen. Wat zou ik die trouwdag graag meemaken, zeg. Heel Ambon komt natuurlijk kijken en de kerk zal wel stampvol zijn. De Ambonezen houden ontzettend veel van vader en hij van hen, want hij heeft, voordat hij op Bali geplaatst werd, elf jaar op Ambon gewoond en trok altijd de negorijen in en kende iedereen. Dikwijls nam hij Wim mee en nu nog vragen de Ambonezen naar Wim en ze weten, dat hij zeeofficier is en een ‘badang keras’ (een stevige body) heeft.

Maar zeg, heb ik je het grote nieuws al verteld? Vader komt met kerstmis. Heerlijk, hè? We gaan allemaal voor drie weken naar Amsterdam. Daarna reizen vader en moeder de familie af en houden dan met Pietje een vakantie in Zwitserland. Ik vind het toch zo fijn, dat het nu zeker is (voor zover er iets ooit zeker is), dat we deze kerst met elkaar zullen beleven.

De mensen in het hotel denken, dat moeder ons zusje is en Mies en ik zijn haar daarom maar gaan tutoyeren. Ik kan me zo begrijpen, dat vader dol op haar is. Ze verlangen nu alweer erg naar elkaar. Het is gewoon griezelig: Mies verlangend naar Peter en moeder naar vader - en ik ben het stootblok om ze in evenwicht te houden! Je kunt Mies altijd heel leuk plagen. Van Anneliesje weet ik, dat Peter Mies altijd ‘Meis’ noemt en dat vind ik heus wel leuk, maar tegen Mies zeg ik, dat ik het ‘wee’ vind. Ze is zelf gelukkig erg nuchter.

Na de tea hebben Mies en ik een wandeling door Hyde Park gemaakt naar de Serpentine. Het was ontzettend koud en half donker. Bij de Serpentine was het zo mooi. Aan de kant stonden als altijd rijen auto’s, waarvan de bezitters over het water stonden te staren, hun arm om één of ander meisje heen. Maar het is er ook zo mooi, midden in Londen zo’n rustig plekje. Het was halfdonker, ‘t water spiegelglad, de eenden en zwanen gleden voorbij of bleven roerloos drijven. Heb je Peter Pan wel eens gelezen? Een heel beroemd Engels boek over een klein jongetje, dat ‘s nachts naar Kensington Gardens gaat (waar wij vlakbij wonen). Er komt ook de Serpentine in voor en het eilandje er in. In Kensington Gdns staat ook een standbeeld voor dat jochie. Snoezig is het, Peter Pan in zijn hemdje en aan zijn voeten allerlei elfjes en kabouters en dieren. ‘t Jochie is toch zo schattig om te zien, zoals hij boven op zijn voetstuk staat.

O, moeder is weer aan het klagen over de vuilheid van Londen. Het is ook wel waar, dat het soms lijkt of alles onder een roetlaag zit. Zodra je buiten bent, word je smerig. Maar toch vind ik het een fijne stad. Ontzaglijk druk, maar daardoor gezellig. En het leuke is, dat niemand je hier kent en je kunt doen en laten wat je wilt. Ik vind deze tijd, zo tegen kerstmis, altijd erg leuk, maar hier beginnen ze wel erg vroeg met allerlei kerstetalages. In de grote zaken komt nu al Santa-Claus en weet ik wat allemaal. Ik denk, dat je er met kerstmis helemaal ‘fed-up’ van bent.

Wat kan ik je nog meer vertellen? We hebben het wel erg leuk met zijn drietjes. Doen veel aan sightseeing, theatre en films. Hebben al twee oude vriendinnen (80 jaar) en ik nog ‘n oude vriend, die me ‘s middags altijd zijn cakes geeft. De meeste bewoners zijn hier zo om en nabij de tachtig. Het hotel is Private Residential, wat waarschijnlijk betekent, dat de gasten hier of permanent wonen, of lang verblijven.