De eerste jaren in Indië
 

Wat zal moeder het warm gehad hebben in haar degelijke Hollandse lange jurken. Ze was al gauw zo wijs zich in luchtigere sarong en kabaja - de dracht van de inheemse vrouwen - te hullen. Vele Hollandse vrouwen deden dat in die jaren. Tegen de tijd, dat ik geboren werd en opgroeide, was de mode drastisch veranderd. De vrouwen droegen toen korte, vaak mouwloze jurken met lage taille - vrij wijd en vormloos, maar zeker nog koeler dan de lange sarongs en de kabaja’s met lange mouwen. Ik heb moeder dus ook nooit de Indische dracht zien dragen.

Nadat moeder drie maanden getrouwd was en merkte, dat ze nog niet ‘in verwachting’ (niemand sprak toen van ‘zwanger’, dat woord was niet comme-il-faut) was, dacht ze teleurgesteld, dat ze wel nooit kinderen zou krijgen, maar al heel gauw daarna meldde haar eerste kind zich aan: mijn oudste broer Willem Pieter, genoemd naar beide grootvaders. Hij werd 16 november 1915 geboren.

Ondanks alle indrukken, die ze verwerken moesten, indringende indrukken van een onbekend land met onbekende gewoontes, de geboorte van een kind en alles wat daarmee samenhing, zullen vader en moeder in gedachten toch ook heel vaak bezig zijn geweest met het lot van de mensen in het nu zo verre Europa. De Eerste Wereldoorlog begon steeds dramatischer vormen aan te nemen. De kranten, die Langsa met slechts oud nieuws, na maanden onderweg te zijn geweest, bereikten, zullen ze gespeld hebben en de brieven van familie, die met grote vertraging aankwamen, zullen vol gestaan hebben met vrij treurige bijzonderheden, waarschijnlijk over de mobilisatie van de Nederlandse troepen, de schaarser wordende levensmiddelen, het steeds moeilijker worden om rond te komen en ander weinig opwekkend nieuws. Ze zullen gelezen hebben over vliegtuigen die bommen konden gooien op hun vijanden. Ik denk dat zij zelf nog nooit een vliegtuig hadden gezien. Hoe klein was de wereld van vader en moeder nog geweest voor ze naar Indië vertrokken. Die wereld hield ongeveer op bij de Nederlandse grenzen. Radio bestond nog niet. Ik weet, dat het verloop van de Boerenoorlog - in het begin van de eeuw - hen wel erg geïnteresseerd had. Vooral het feit dat Koningin Wilhelmina de boerenleider Krüger een vrijgeleide naar Nederland had aangeboden had indruk op hen gemaakt.

Maar de rampen en oorlogen vonden erg ver van het bed van de gezapig voortlevende Nederlanders plaats, zeker van het bed van de gezagsgetrouwe, oranjegezinde Nederlanders, wier leven alleen maar af en toe in beroering werd gebracht door die ‘lelijke rooien’, de sociaal-democraten, en door wat stakingen en de roep om vrouwenkiesrecht.

Hoe politiekbewust mijn grootvader ook was, hij heeft er moeder, zijn dochter, nooit mee kunnen besmetten. Zij heeft zich nooit met politiek ingelaten en ook nooit begrepen waarom haar vader er zich zo over opwond. Ik vermoed dat vader wel zijn oordeel zal hebben gehad over de Nederlandse politiek, maar hoe dat luidde weet ik niet. Uit mijn kindertijd herinner ik me alleen de woorden: Boerenoorlog, Titanic, Eerste Wereldoorlog, wapenstilstand, Vrede van Versailles.

Als pubers zullen vader en moeder ook zeker gelezen hebben over een paar dare-devils in Amerika, de gebroeders Wright, die een fietsenfabriekje bezaten en in 1903 er voor het eerst in slaagden met een wonderlijk vehikel een paar seconden in de lucht te blijven, terwijl het hun in 1908 gelukte dit een half uur vol te houden. Maar dat zeven jaar later vliegtuigen deel zouden nemen aan een oorlog, daar zullen ze zich zeker erg over hebben verwonderd. Het zal toch al zo moeilijk zijn geweest voor vader en moeder, zo heel erg ver verwijderd van oorlogsgeweld en zo geconcentreerd op eigen moeilijkheden, de verschrikkingen van die oorlog tot zich te laten doordringen.

 

Eenzaam

Moeder zal zich die eerste jaren in Indië wel vaak erg eenzaam gevoeld hebben. Voor het eerst van haar leven was ze onherroepelijk gescheiden van haar zusters en broers en haar aanbeden vader. De man waarmee ze getrouwd was, kende ze toch eigenlijk nog niet echt goed. Hij had een andere achtergrond en had zich daardoor een totaal van de hare verschillende gedachtenwereld gevormd. Heel veel jaren later heeft ze eens tegen me gezegd: “Ik zei wel eens tegen vader, dat hij de hemel leeg praatte voor me.” Flinke, lieve, nooit klagende moeder. Haar motto is altijd geweest: “Het zijn niet de omstandigheden, maar het is de manier hoe je je opstelt tegenover die omstandigheden, die je door het leven helpt.” Ze moet wel eens bevreemd naar zichzelf gekeken hebben. Daar liep dan dat strenggereformeerde, in een klein Hollands stadje opgevoede meisje in vreemde klederdracht door een dorpje vol donkere mensen, wiens taal ze nog niet sprak, moest mevrouw spelen en opdrachten geven aan donkere mannen en vrouwen - haar bediendes - terwijl ze niet verstond wat zij onderling bespraken.

Van de warmte heeft ze nooit last gehad, ze bleef het zonlicht prijzen en tijdens verloven, moest ze zich bekennen dat ze alweer naar de warmte en het licht van haar aangenomen vaderland verlangde, dit in tegenstelling tot vader, die ondanks zijn donkere huidskleur, heel veel last van de warmte had. Moeder was heel blank, had veel sproeten, over haar bruine haar hing een rode gloed (twee van haar zusters hadden rood haar), maar ik heb haar nooit over de hitte horen klagen. Ze transpireerde nauwelijks, terwijl vader zich een paar maal per dag moest verkleden, omdat zijn kleren uit te wringen waren en er verfrommeld uitzagen. Nu waren bestuursambtenaren ook verplicht in gesteven witte, tot aan de opstaande boordjes dichtgeknoopte pakken te lopen, de zogenaamde ‘jas toetoep’ (dichte jas).

In de beginjaren van zijn loopbaan zal hij dit gebod gehoorzaam hebben opgevolgd, later heeft hij dat echter geweigerd. Hij kon dat ook doen door een omstandigheid, die ik nog zal vertellen.

Mandikamer

Hoe vreemd zullen vader en moeder als echte totoks (mensen, die voor het eerst in Indië kwamen) ook opgekeken hebben, toen ze voor het eerst hun badkamer in ogenschouw namen. Het was niet meer dan een stenen vertrekje, waarvan een groot deel in beslag genomen werd door een enorme stenen bak gevuld met water. Op de brede rand van die bak stond dan een schepblik (vaak een groot voormalig boterblik, aan de bovenkant waarvan een stok bevestigd was die als handvat diende).

Dat voorwerp heette ‘gajong’ en met die gajong schepte je water uit de ‘mandibak’ en gajongde je dat water over je heen om je te baden.

Vele totoks begrepen de bedoeling van de waterbak verkeerd en gingen er in zitten, tot grote hilariteit van de bediendes en ons, kinderen. Wat hebben we vaak gelachen om die ‘stomme totoks’. Maar wat was voor ons de verleiding groot om ons ook eens lekker in die waterbak onder te dompelen. Daar stond echter een strenge straf op, want in die eerste standplaatsen, waar mijn ouders woonden, was nog geen waterleiding en het was een heel karwei zo’n mandibak te legen, schoon te maken en daarna weer te vullen. Al het water moest met een putemmer uit de op elk erf staande put gehesen worden en elke emmer moest naar de badkamer gesjouwd worden. Meestal was dat de taak van een kebon (tuinjongen). Ook het drinkwater kwam uit zo’n put en na langdurig te zijn gekookt (meestal op houtvuren in de dapoer, keuken) werd het overgegoten in een enorme emaille kan. Wanneer we dorst hadden, moesten wij, kinderen, de djongos vragen ons een glaasje water te tappen uit die - voor ons te hoge - waterkan. Koelkasten bestonden nog niet.
 

Maaltijden

Wat zal moeder het in het begin moeilijk hebben gevonden om elke dag een maaltijd samen te stellen met de voor haar vreemde ingrediënten. De kokkie zal haar wel wegwijs hebben gemaakt. Veel voedsel werd ook uit Europa aangevoerd: boter en kaas, melk, dranken, alles in blikken en blikjes verpakt.

Vader kon niet wennen aan rijst, omdat hij, naar hij zei elk korreltje apart door zijn keelgat voelde glijden. Voor hem moesten er altijd aardappelen door de rijst geprakt worden. De maaltijden bestonden trouwens meestal, net als in Holland, uit aardappelen, vlees en (Indische) groenten, terwijl er misschien eens in de twee weken ‘gerijsttafeld’ werd.

Het huishoudelijke werk van moeder bestond uit het ‘s morgens instructies geven aan de kokkie wat er die dag op de pasar gekocht moest worden en uit het er op toezien dat de bediendes hun werk goed uitvoerden. Ze liep dan het huis rond met een rotan sleutelmandje aan de arm, waarin de sleutels van de provisiekasten en alle andere kasten lagen. Het viel de bediendes vaak moeilijk onderscheid te maken tussen het mijn en dijn van henzelf en hun werkgevers.

Moeder was perfectionistisch netjes en schoon, Vader chaotisch slordig en nonchalant, ook met geld waarschijnlijk. Dit tot grote ergernis van moeder, hoewel ze dat nooit liet blijken, er zelfs vaak toegeeflijk om glimlachte. Haar doel in het leven was een volmaakt gelukkig gezin te stichten. Ik kan me niet herinneren dat mijn ouders ooit boos op elkaar waren, of tegen elkaar uitvielen. Wanneer vader voor de zoveelste maal de as van zijn sigaret op de grond morste maakte moeder alleen een gebaar van onmacht en een grapje over zijn manieren, maar de as werd wel onmiddellijk door de djongos opgeveegd; een vuile vloer was moeder een gruwel. Stofzuigers bestonden nog niet, de meeste Indische huizen hadden cementen- of tegelvloeren, gemakkelijk met water schoon te maken. Er werd wat afgedweild elke dag in ons huis. Onze bediendes zullen wel vaak hun hoofden geschud hebben over die ‘rare blanda’s’.

In al onze huizen in Indië had moeder altijd één kamer als naaikamer ingericht en daar bracht ze samen met de djait (naaister) een groot deel van haar dagen in door. Ze hield van naaien, leefde er haar creativiteit op uit. Ze zal alle babykleertjes, luiers, beddengoed voor haar eerste kind wel zelf genaaid hebben. Misschien hielp haar dat over het gemis van haar familie en heimwee naar Holland heen. Die eerste acht jaar voor het eerste verlof naar Nederland heeft ze daar veel last van gehad.