Mijn vader

Mijn vader werd in 1892 geboren in Zwolle - een provinciestadje tijdens zijn jeugd. Zijn vader bezat een bouwmaterialenhandel. Het woonhuis, waarin mijn vader opgroeide, lag aan een gracht en er hoorden ook een molen en pakhuizen vol tegels en bouwstenen bij. Die bouwmaterialen werden in mijn vaders jeugd nog met paard en wagen vervoerd en mijn vader vond het heerlijk met de knechten op de wagens mee te rijden. Tegenwoordig is het Terpelkwijkpark een rustige woonwijk met oude huizen.

Verdwenen zijn de molen en de pakhuizen. Mijn vader was een donkere, tengere man, die omdat hij wat gebogen liep, als jongen jarenlang Mensendieckgymnastiek heeft moeten doen. Zijn moeder, die ik nooit gekend heb, moet een statige, mooie vrouw geweest zijn. Volgens overlevering kwamen haar voorouders uit Joegoslavië, Herzegovina, en werden haar zwarte haren en blauwe ogen aan die afkomst toegeschreven. De vader van mijn vader schijnt een joviale man geweest te zijn. Zo ziet hij er op de foto’s ook uit met zijn ringbaard en eeuwige pijp in zijn mond.

Mijn grootmoeder was lang ziekelijk en heeft jaren op bed doorgebracht, nadat ze in haar jonge jaren acht kinderen op de wereld had gezet, waarvan er maar vier in leven bleven: drie jongens en een meisje. De vier kinderen konden allemaal goed leren. De oudste zoon, mijn oom Barend, werd een beroemde professor en naar hem is een instituut in Amsterdam genoemd: het B.C.P.-Jansen-Instituut. De tweede zoon, Pieter, kwam in de zaak van zijn vader en stichtte een groot gezin (elf kinderen). De derde zoon, mijn vader, had graag zijn leven met knechten en paarden en het rondtrekken in de omgeving voortgezet - dat vertelde hij ons later tenminste vaak. Maar òf er was geen plaats in de bouwmaterialenhandel voor twee gezinnen, òf hij kon te goed leren om hem niet te laten studeren, hij werd in elk geval naar Leiden gestuurd voor een studie. Hij vond het moeilijk een studierichting te kiezen. Omdat hij inmiddels een meisje had leren kennen, besloot hij een studie uit te zoeken, die het minste tijd in beslag zou nemen. Hij kon uit twee kiezen: tandheelkunde en indologie. Voor de eerste studie voelde hij niet, dus koos hij voor de tweede en op zijn zeventiende vertrok hij naar Leiden. Daar studeren hem gemakkelijk viel, bracht hij van elk studiejaar maar zes maanden in die stad door. De tweede helft van het jaar was hij weer te vinden bij de paarden en de knechten en natuurlijk bij zijn meisje, mijn moeder. Daar zijn moeder vrij jong gestorven was, is mijn vader gedeeltelijk opgevoed door twee ongetrouwde tantes, van wie ik alleen maar weet, dat ze vaak Frans spraken (de Franse tijd lag nog niet zo ver achter hen) en misschien was dat de reden, waarom mijn vader altijd een hekel aan die taal gehad heeft en hij er bij zijn kinderen op aandrong toch vooral goed Engels te leren: "Dat is de taal van de toekomst", voorspelde hij. Wat weten we toch altijd maar weinig van de jeugdjaren van onze ouders, terwijl juist die jaren zo beslissend zijn geweest voor het verloop van hun leven, de ontwikkeling van hun karakters en het stempel dat ze daardoor weer op hun kinderen hebben gedrukt en via die kinderen weer op hun kleinkinderen - op jullie dus.

Alle herinneringen aan Zwolle, aan zijn ouders, zijn familie waren een deel van mijn vader, maar omdat hij er niet veel over vertelde en wij er niet naar vroegen, bleef dat deel grotendeels verborgen voor zijn kinderen. Zo volgt de ene generatie de andere op, zonder veel te weten van het verleden van degenen, die hen voorgingen, dat verleden dat hen toch gevormd heeft en zeker hun denktrant heeft beïnvloed. Ik herinner me een verhaal over mijn grootmoeder (vertelde mijn vader het?), dat misschien veelzeggend is voor haar karakter en de manier waarop ze haar kinderen opvoedde. Ze hield als meisje veel van lezen en leren tot ergernis van haar vader. Het begon hem zo mateloos te irriteren haar constant teruggetrokken met een boek in de weer te zien, dat hij tenslotte al haar boeken, waaronder pianomuziekboeken in de brandende kachel smeet. Ik vermoed, dat ze graag had willen gaan studeren; in plaats daarvan moest ze haar leven delen met een onstuimige man en acht kinderen baren. Ik hoop, dat ze in de jaren op haar ziekbed haar leeshonger wat heeft kunnen stillen. Ook weet ik van haar, dat ze veel verdriet heeft gehad van het sterven van een tweejarig dochtertje. Ze gaf het dochtertje, dat daarna geboren werd de namen van het overleden kind en dat meisje (mijn tante Jo) heeft veel last gehad van het steeds vergeleken worden met haar volmaakt mooie, pientere, gestorven zusje. Ik vermoed, dat die tante daardoor de wat afstandelijke vrouw is geworden, waar we allemaal een beetje bang voor waren. Ze zal in haar jeugd weinig liefde en warmte van haar moeder ondervonden hebben. Er bestaat over die grootmoeder ook nog het verhaal, dat één van haar voorouders uit Herzegovina een paardenhandelaar zou zijn geweest. Misschien was die paardenhandelaar ook wel heel donker van uiterlijk en erfde mijn vader zijn onhollandse uiterlijk wel van hem. Mijn vader met zijn tengere lichaam, zijn mooie smalle handen, kleine smalle voeten en donkere teint, had beslist niet veel weg van een Hollandse boerenjongen uit een provinciestadje. Toch schepte hij er altijd een genoegen in om later in Indië bekakte collegae te laten geloven, dat zijn vader een boer van het Overijsselse platteland was en cultiveerde hij zijn Zwolse accent.